Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Paulus komt tot Ephesen, ende vindt aldaer twaelf discipelen, die in den doop Ioannis gedoopt waren. 6 welcke hy de handen opleght, ende sy ontfangen de gaven des H. Geests. 8 Leert aldaer over de twee jaren, soo in de Synagoge, als in de schole van Tyrannus. 11 bevestigende sijne leere met bysondere wonderwercken, oock door sijne sweetdoecken. 13 Seven sonen Sceve, eens Ioodschen Overpriesters, besweerende by den name Iesu eenige besetene, worden van de boose geesten overweldight ende verwondt. 18 Vele belijdende hare daden, brengen hare boecken van ydele konsten by een, die verbrant worden. 21 Paulus neemt voor na Ierusalem te reysen. 23 Demetrius een silversmit, hem geneerende met kleyne silvere tempelkens van Diana te maken, verweckt eenen oproer tegen hem. 30 Paulus wilt uytgaen onder het volck om dat te stillen, maer het wort hem ontraden. 33 Alexander pooght verantwoordinge te doen, maer wort niet gehoort, om dat hy een Iode was. 35 Doch door den stadts schrijver word eyntlick desen oploop gestilt. | |
1ENde het geschiedde terwijle Ga naar margenoota Apollos te Corinthen was, dat Paulus Ga naar margenoot1 de bovenste deelen [des lants] doorreyst hebbende tot Ephesen quam: ende eenige discipelen [aldaer] vindende, | |
2Seyde hy tot haer, Hebt ghy Ga naar margenoot2 den Heyligen Geest ontfangen Ga naar margenoot3 als ghy gelooft hebt? Ende sy seyden tot hem, Wy en hebben selfs niet gehoort of daer Ga naar margenoot4 een Heylige Geest is. | |
3Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenoot5 Waer in zijt ghy dan gedoopt? Ende sy seyden, Ga naar margenoot6 In den doop Ioannis. | |
4Maer Paulus seyde, Ioannes heeft | |
[Folio 68r]
| |
wel gedoopt Ga naar margenootb den doop Ga naar margenoot7 der bekeeringe, seggende tot het volck, dat sy gelooven souden in den genen die na hem quam, dat is, in Christum Iesum: | |
5Ga naar margenoot8 Ende die Ga naar margenoot9 [hem] hoorden, wierden gedoopt Ga naar margenoot10 in den name des Heeren Iesu. | |
6Ga naar margenootc Ende als Paulus haer Ga naar margenoot11 de handen opgeleght hadde, quam Ga naar margenoot12 de Heylige Geest op haer: ende sy spraken met Ga naar margenoot13 [vreemde] talen, ende Ga naar margenoot14 propheteerden. | |
7Ende alle dese waren ontrent twaelf mannen. | |
8Ende hy gingh in de Synagoge, ende sprack vrymoedelick, drie maenden langh [met haer] handelende, ende [haer] aenradende de saken Ga naar margenoot15 van het Koninckrijcke Godts. | |
9Ga naar margenootd Maer als sommige verhardt wierden, ende Ga naar margenoot16 ongehoorsaem waren, quaet sprekende van den Ga naar margenoot17 wegh [des Heeren] voor de menighte, weeck hy van haer, ende scheydde de discipelen af, dagelicks handelende in de schole van sekeren Ga naar margenoot18 Tyrannus. | |
10Ende dit geschiedde twee jaren langh, alsoo dat Ga naar margenoot19 alle die in Ga naar margenoot20 Asia woonden het woort Ga naar margenoot21 des Heeren Iesu hoorden, beyde Ioden ende Griecken. | |
11Ga naar margenoote Ende Godt dede ongewoonlicke Ga naar margenoot22 krachten door Ga naar margenoot23 de handen Pauli: | |
12Alsoo dat oock van sijn lijf op de krancke gedragen wierden de sweetdoecken ofte gordeldoecken, ende dat de sieckten van haer weecken, ende de boose geesten van haer uytvoeren. | |
13Ende sommige van de Ga naar margenoot24 omswevende Ioden, zijnde Ga naar margenoot25 [duyvel-]besweerders, hebben haer onderwonden den name des Heeren Iesu te noemen, over de gene die boose geesten hadden: seggende, Wy besweeren u by Iesum, Ga naar margenoot26 dien Paulus predickt. | |
14[Dese] nu waren sekere seven sonen van Sceva een Ioodsche Ga naar margenoot27 Over-priester, die dit deden. | |
15Maer de boose geest antwoordende seyde, Ga naar margenoot28 Iesum kenne ick, ende Paulum weet ick: maer ghylieden Ga naar margenoot29 wie zijt ghy? | |
16Ende de mensche in welcken de boose geest was, sprongh op haer, ende haer Ga naar margenoot30 meester geworden zijnde kreegh de overhant tegen haer, alsoo dat sy naeckt ende gewondet uyt dat huys ontvloden. | |
17Ende dit wiert allen bekent, beyde Ioden ende Griecken, die te Ephesen woonden: ende daer viel een vreese over haer alle, ende de naem des Heeren Iesu wiert groot gemaeckt. | |
18Ga naar margenootf Ende vele der gene die geloofden quamen, belijdende ende Ga naar margenoot31 verkondigende hare Ga naar margenoot32 daden. | |
19Vele oock der gene die Ga naar margenoot33 ydele [konsten] gepleeght hadden, brachten de boecken by een, ende verbranddense in aller tegenwoordigheyt: ende bereeckenden de weerde [kolom] der selve, ende bevonden Ga naar margenoot34 vijftigh duysent Ga naar margenoot35 silvere [penningen.] | |
20Ga naar margenootg Alsoo Ga naar margenoot36 wies het woort des Heeren Ga naar margenoot37 met macht, ende nam de overhant. | |
21Ga naar margenooth Ende als dese dingen Ga naar margenoot38 volbracht waren, Ga naar margenoot39 nam Paulus voor Ga naar margenoot40 in den geest, Macedonien ende Achajen Ga naar margenoot41 doorgegaen hebbende, na Ierusalem te reysen: seggende, Na dat ick aldaer sal geweest zijn, Ga naar margenoot42 moet ick oock Roomen sien. | |
22Ende als hy na Macedonien Ga naar margenoot43 gesonden hadde twee van de gene Ga naar margenoot44 die hem dienden, [namelick] Timotheum ende Erastum, bleef hy selve eenen tijt [langh] in Asien. | |
23Ga naar margenooti Maer op dien selven tijt ontstont daer geen kleyne beroerte, van wegen Ga naar margenoot45 den wegh [des Heeren.] | |
24Want een met name Demetrius, Ga naar margenoot46 een silversmit, die Ga naar margenoot47 [kleyne] silvere tempelen van Diana maeckte, Ga naar margenootk bracht dien van die konste geen kleyn gewin toe. | |
25Welcke hy Ga naar margenoot48 t’samen vergadert hebbende, met Ga naar margenoot49 de hantwerckers van dergelijcke dingen, seyde hy, Mannen, ghy weet dat wy uyt dit gewin Ga naar margenoot50 onse welvaert hebben: | |
26Ende ghy siet ende hoort, dat dese Paulus veel volck niet alleen van Ephesen, maer oock by na van geheel Asien overredet ende afgekeert heeft, seggende dat het geen Goden en zijn, die met handen Ga naar margenootl gemaeckt worden. | |
27Ende wy en zijn niet alleen in gevaer, dat Ga naar margenoot51 dit deel Ga naar margenoot52 in verachtinge kome, maer dat oock de tempel van de groote Goddinne Diana Ga naar margenoot53 als niet geacht sal worden, ende dat oock hare Ga naar margenoot54 majesteyt sal Ga naar margenoot55 t’onder gaen, aen welcke gantsch Asien, ende de [geheele] werelt Godtsdienst bewijst. | |
28Als sy nu [dit] hoorden wierden sy vol van toornigheyt, ende riepen, seggende, Ga naar margenoot56 Groot is de Diana der Epheseren. | |
29Ende de geheele stadt wiert vol verwerringe: ende sy liepen met een gedruysch eendrachtelick na Ga naar margenoot57 de schouwplaetse, met haer treckende Ga naar margenootm Gajum ende Aristarchum Macedoniers, Pauli medegesellen op de reyse. | |
30Ende als Paulus tot het volck wilde ingaen, Ga naar margenoot58 en lieten het hem de discipelen niet toe. | |
31Ende sommige oock Ga naar margenoot59 der Overste van Asien, die hem vrienden waren, sonden tot hem, ende baden dat hy hemselven op de schouwplaetse niet en soude begeven. | |
32Sy riepen dan [de eene dit,] de andere wat anders. Want Ga naar margenoot60 de vergaderinge was verwerret, ende het meerdere [deel] en wisten niet, om wat oorsake sy te samen gekomen waren. | |
33Ende sy deden Ga naar margenoot61 Alexandrum uyt de schare Ga naar margenoot62 voort komen, alsoo hem de Ioden Ga naar margenoot63 voort stieten. Ende Alexander Ga naar margenoot64 gewenckt hebbende met de hant, wilde by het volck Ga naar margenoot65 verantwoordinge doen. | |
[Folio 68v]
| |
34Maer als sy verstonden dat hy een Iode was, wert daer een stemme Ga naar margenoot66 van allen, roepende ontrent twee uren langh, Groot is de Diana der Epheseren. | |
35Ende als Ga naar margenoot67 de [stadts] schrijver de schare gestilt hadde, seyde hy, Ghy mannen van Ephesen, wat mensche is’er doch die niet en weet, dat de stadt der Epheseren zy Ga naar margenoot68 de kerckbewaerster van de groote Godinne Diana, ende van [het beelt] Ga naar margenoot69 dat uyt den hemel gevallen is? | |
36Dewijle dan dese dingen onwedersprekelick zijn, soo is het behoorlick, dat ghy stille zijt, ende niet Ga naar margenoot70 onbedachts en doet. | |
37Want ghy hebt dese mannen [hier] gebracht, die noch kerckroovers en zijn, noch uwe Godinne en lasteren. | |
38Indien dan nu Demetrius, ende die met hem Ga naar margenoot71 van de konste zijn, tegen yemant Ga naar margenoot72 eenige sake hebben, Ga naar margenoot73 de rechtdagen worden gehouden, ende daer zijn Ga naar margenoot74 Stadthouders, laetse malkanderen verklagen. | |
39Ende indien ghy yet van andere dingen versoeckt, dat sal in een Ga naar margenoot75 wettelicke vergaderinge geslicht worden. | |
40Want wy staen in gevaer dat wy van oproer sullen Ga naar margenoot76 verklaeght worden, Ga naar margenoot77 om [den dagh] van huyden, alsoo daer geen oorsake en is, waer door wy reden sullen konnen geven van desen oploop. Ende dit geseght hebbende, liet hy de vergaderinge gaen. |
|