Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Een Engel verschijnt Cornelio den Hooftman te Cesareen, als hy vastede ende badt. 5 beveelt hem Petrum van Ioppe te ontbieden, om van hem onderricht te worden. 7 welcke sijne dienstknechten sendt. 9 Petrus wort onder des door een gesichte van eenen linnen doeck, met allerley soo reyne als onreyne dieren uyt den hemel neder gelaten, ende door aensprake onderwesen, dat het onderscheyt van Ioden ende Heydenen nu wech genomen was. 17 De dienstknechten Corneli komen tot Petrum. 19 die van Godt vermaent zijnde met haer reyst na Cesareen. 24 alwaer Cornelius met sijne vrienden vergadert is, ende hem met groote eerbiedinge ontfanght. 28 Petrus verhaelt wat hem van Godt geopenbaert was. 30 gelijck oock doet Cornelius. 34 Petrus predickt Christum Cornelio ende den sijnen. 44 ende sy ontfangen daer op den Heyligen Geest. 46 spreken met vreemde tongen. 47 ende worden gedoopt. | |
1ENde daer was een seker man te Ga naar margenoot1 Cesareen met name Cornelius, een Hooftman over hondert, uyt de Ga naar margenoot2 bende genaemt Ga naar margenoot3 de Italiaensche: | |
2Ga naar margenoot4 Godtsaligh, ende vreesende Godt, met geheel sijn huys, ende doende vele aelmoessen aen het volck, ende Godt geduerighlick biddende. | |
3[Dese] sagh Ga naar margenoot5 in een gesichte klaerlick ontrent Ga naar margenoot6 de negenste ure des daeghs eenen Engel Godts tot hem in komen, ende tot hem seggende, Corneli. | |
4Ende hy de oogen op hem houdende ende seer bevreest geworden zijnde, seyde, Ga naar margenoot7 Wat is ’t Heere? Ende hy seyde tot hem, | |
[Folio 62v]
| |
Uwe gebeden ende uwe aelmoessen zijn Ga naar margenoot8 tot gedachtenisse opgekomen voor Godt. | |
5Ende nu sendt mannen na Ioppe, ende ontbiedt Simon, die toegenaemt wort Petrus. | |
6Dese light te huys by eenen Simon lederbereyder, die [sijn] huys heeft by de zee: dese sal u seggen wat ghy doen moet. | |
7Ende als de Engel, die tot Cornelium sprack wech gegaen was, riep hy twee van sijne huysknechten, ende eenen Godtsaligen krijghsknecht van de gene die geduerigh by hem waren: | |
8Ende als hy haer alles verhaelt hadde, sondt hyse na Ioppe. | |
9Ende des anderen daeghs, terwijle dese reysden, ende na by de stadt quamen, Ga naar margenoota klam Petrus Ga naar margenoot9 op het dack om te bidden, ontrent Ga naar margenoot10 de seste ure. | |
10Ende hy wiert hongerigh, ende begeerde te eten. Ende terwijle sy het bereydden viel over hem Ga naar margenoot11 een vertreckinge van sinnen. | |
11Ende hy sagh den hemel geopent, ende een seker vat tot hem neder dalen, gelijck een groot lijnen laken aen de vier Ga naar margenoot12 hoecken gebonden, ende neder gelaten op de aerde. | |
12In het welcke waren Ga naar margenoot13 alle de viervoetige [dieren] der aerde, ende de wilde, ende de kruypende [dieren,] ende de vogelen des hemels. | |
13Ende daer geschiedde een stemme tot hem, Staet op Petre, slacht ende eet. | |
14Maer Petrus seyde, Geensins Heere, want Ga naar margenootb ick en hebbe noyt gegeten yet Ga naar margenoot14 dat gemeyn, ofte onreyn was. | |
15Ende een stemme [geschiedde] wederom ten tweeden mael tot hem, Ga naar margenootc ’t Gene Godt gereynight heeft en sult ghy niet Ga naar margenoot15 gemeyn maken. | |
16Ende dit geschiedde tot drie mael: ende het vat wiert wederom opgenomen in den hemel. | |
17Ende alsoo Petrus in hemselven twijfelde wat doch het gesichte mochte zijn, dat hy gesien hadde, siet, de mannen die van Cornelio afgesonden waren, gevraeght hebbende na het huys Simonis, stonden aen de poorte. | |
18Ende [yemant] geroepen hebbende vraeghden sy, of Simon, toegenaemt Petrus, daer te huys lagh. | |
19Ende als Petrus op dat gesichte dachte, Ga naar margenoot16 seyde de Geest tot hem, Siet drie mannen soecken u: | |
20Ga naar margenootd Ga naar margenoot17 Daerom staet op, gaet af, ende reyst met haer, Ga naar margenoot18 niet twijfelende: want ick hebbe haer gesonden. | |
21Ende Petrus gingh af tot de mannen, die van Cornelio tot hem gesonden waren, ende seyde, Siet, ick ben het dien ghy soeckt: wat is de oorsake waerom ghy hier zijt? | |
22Ende sy seyden, Cornelius een Hooftman over hondert, een rechtveerdigh man, ende vreesende Godt, ende die [goet] getuygenisse heeft van het gantsche Ga naar margenoot19 volck der Ioden, is door Goddelicke openbaringe vermaent van eenen heyligen Engel, dat hy u soude ontbieden tot sijnen huyse, ende dat hy van u Ga naar margenoot20 woorden der saligheyt soude hooren. | |
23Als hy’se dan ingeroepen hadde, Ga naar margenoot21 ontfingh hyse in huys. Doch des anderen daeghs gingh Petrus met haer henen ende Ga naar margenoot22 sommige der broederen, die van Ioppe waren, gingen met hem. | |
24Ende des anderen daeghs quamen sy tot Cesareen. Ende Cornelius verwachtede haer, te samen geroepen hebbende die [kolom] van sijn maeghschap ende Ga naar margenoot23 bysonderste vrienden. | |
25Ende als het geschiedde dat Petrus in quam, gingh hem Cornelius te gemoete, ende vallende aen [sijne] voeten Ga naar margenoot24 aenbadt hy. | |
26Maer Petrus rechtede hem op, seggende, Ga naar margenoote Staet op, ick ben oock selve een mensche. | |
27Ende met hem sprekende gingh hy in, ende vondt’er vele die te samen gekomen waren. | |
28Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenootf Ghy weet hoe het eenen Ioodschen man Ga naar margenoot25 ongeoorloft is hem te voegen, ofte te gaen tot eenen Ga naar margenoot26 vreemden: Ga naar margenootg doch Godt heeft my getoont dat ick geen mensche en soude gemeyn ofte onreyn Ga naar margenoot27 heeten. | |
29Daerom ben ick oock sonder tegenspreken gekomen, Ga naar margenoot28 ontboden zijnde. Soo vrage ick dan om wat reden ghylieden my hebt ontboden. | |
30Ende Cornelius seyde, Over vier dagen was ick vastende Ga naar margenoot29 tot deser ure toe, ende ter negender ure badt ick in mijn huys. | |
31Ende siet, Ga naar margenoot30 een man stont voor my Ga naar margenooth in een blinckende kleet, ende seyde, Corneli, uw’ gebedt is verhoort, ende uwe aelmoessen zijn voor Godt Ga naar margenoot31 gedacht geworden. | |
32Sendt dan na Ioppe, ende ontbiedt Simonem die toegenaemt wort Petrus: dese light te huys in het huys van Simon den lederbereyder aen de zee, welcke hier gekomen zijnde, sal tot u spreken. | |
33Soo hebbe ick dan van stonden aen tot u gesonden, ende ghy hebt wel gedaen dat ghy hier gekomen zijt. Wy zijn dan alle nu [hier] tegenwoordigh voor Godt, om te hooren al het gene u van Godt bevolen is. | |
34Ende Petrus Ga naar margenoot32 den mont open doende, seyde, Ga naar margenoot33 Ick verneme in der waerheyt Ga naar margenooti dat Godt Ga naar margenoot34 geen aennemer des persoons en is, | |
35Ga naar margenootk Maer in allen volcke, die hem vreest ende gerechtigheyt werckt is hem aengenaem. | |
36Ga naar margenoot35 [Dit is] het woort dat hy gesonden heeft den kinderen Israëls, Ga naar margenootl Ga naar margenoot36 verkondigende Ga naar margenoot37 vrede door Iesum Christum: Dese is een Heere van alle. | |
37Ghylieden Ga naar margenoot38 weet de sake die geschiet is door geheel Iudeam, Ga naar margenootm beginnende van Galilea, na den doop, welcken Ioannes gepredickt heeft: | |
38[Belangende] Iesum van Nazareth, Ga naar margenootn hoe hem Godt Ga naar margenoot39 gesalft heeft met den Heyligen Geest, ende met kracht: welcke [het lant] doorgegaen is, goet doende, ende genesende alle die van den duyvel overweldight waren: want Ga naar margenoot40 Godt was met hem. | |
39Ende wy zijn getuygen van al het gene hy gedaen heeft, beyde in het Iodische lant ende te Ierusalem: welcken sy gedoot hebben, [hem] hangende aen een hout. | |
40Ga naar margenooto Desen heeft Godt opgeweckt ten derden dage, ende gegeven, dat hy openbaer soude worden: | |
41Niet alle den volcke, maer den ge- | |
[Folio 63r]
| |
tuygen die van Godt Ga naar margenoot41 te voren verkoren waren, ons [namelick] die met hem gegeten ende gedroncken hebben, na dat hy uyt den dooden opgestaen was. | |
42Ga naar margenootp Ende heeft ons geboden den volcke te prediken, ende te betuygen dat hy is de gene die Ga naar margenootq van Godt verordineert is, tot een Rechter van Ga naar margenoot42 levende ende doode. | |
43Ga naar margenootr Desen geven getuygenisse alle de Propheten, Ga naar margenoots dat een yegelick die in hem gelooft vergevinge der sonden ontfangen sal Ga naar margenoot43 door sijnen name. | |
44Ga naar margenoott Als Petrus noch dese woorden sprack, Ga naar margenoot44 viel de Heylige Geest op alle die het woort hoorden. | |
45Ende de geloovige Ga naar margenoot45 die uyt de besnijdenisse waren, soo vele als’er met Petro waren gekomen, Ga naar margenoot46 ontsetteden haer dat de gave des Heyligen Geests oock op de Heydenen uytgestort wiert. | |
46Ga naar margenootv Want sy hoorden haer spreken Ga naar margenoot47 met [vreemde] talen, ende Godt groot maken. Doe antwoordde Petrus, | |
47Ga naar margenootx Kan oock yemant het water weeren, dat dese niet gedoopt en souden worden, welcke den Heyligen Geest ontfangen hebben gelijck als oock wy? | |
48Ende Ga naar margenoot48 hy beval Ga naar margenoot49 dat sy souden gedoopt worden in den name des Heeren. Doe baden sy hem dat hy eenige dagen by [haer] wilde blijven. |
|