| |
| |
| |
1 Om de murmureeringe der Griecksche tegen de Hebreen worden van de gemeynte seven Diakenen verkoren. 6 ende van de Apostelen door oplegginge der handen bevestight. 7 Vele begeven haer tot de gemeynte, oock Priesters. 8 Stephanus een uyt de Diakenen doet vele mirakelen: ende die van de Synagoge der Libertinen ende andere staen tegen hem op. 10 wiens geest ende wijsheyt als sy niet en konden tegen staen, trecken sy hem voor den Raet. 13 ende maken valsche getuygen uyt, ende die beschuldigen hem van lasteringe tegen den tempel ende de wet. 15 Sijn aengesicht blinckt gelyck eenes Engels.
| |
1
ENde Ga naar margenoot1 in deselve dagen, als de discipelen vermenighvuldighden, ontstont een murmureeringe Ga naar margenoot2 der Griecksche tegen de Hebreen, om dat hare weduwen in de dagelicksche Ga naar margenoot3 bedieninge Ga naar margenoot4 versuymt wierden.
| |
2
Ende de twaelve riepen de menighte der discipelen tot haer, ende seyden, Ga naar margenoota Het en is niet Ga naar margenoot5 behoorlick dat wy het woort Godts Ga naar margenoot6 nalaten, ende de Ga naar margenoot7 tafelen dienen. [kolom]
| |
3
Ga naar margenootb Ga naar margenoot8 Siet dan om, broeders, na seven mannen uyt u, die [goet] getuygenisse hebben, vol Ga naar margenoot9 des Heyligen Geests ende der wijsheyt, welcke wy mogen Ga naar margenoot10 stellen over dese noodige sake.
| |
4
Maer wy sullen Ga naar margenoot11 volharden in den gebede, ende in de bedieninge des woorts.
| |
5
Ende Ga naar margenoot12 dit woort behaeghde Ga naar margenoot13 alle de menighte: ende Ga naar margenoot14 sy verkoren Ga naar margenoot15 Stephanum, eenen man Ga naar margenootc vol Ga naar margenoot16 des geloofs ende des Heyligen Geests, Ga naar margenootd ende Ga naar margenoot17 Philippum, ende Prochorum, ende Nicanorem, ende Timonem, ende Parmenam, ende Ga naar margenoot18 Nicolaum, Ga naar margenoot19 eenen Iodegenoot van Antiochien.
| |
6
Welcke sy Ga naar margenoote voor de Apostelen stelden: ende Ga naar margenoot20 [dese,] als sy gebeden hadden, Ga naar margenootf Ga naar margenoot21 leyden haer de handen op.
| |
7
Ga naar margenootg Ende het woort Godts Ga naar margenoot22 wies, ende het getal der discipelen vermenighvuldighde te Ierusalem seer: ende een groote schare der Ga naar margenoot23 Priesteren wiert den Ga naar margenoot24 geloove gehoorsaem.
| |
8
Ende Stephanus vol Ga naar margenoot25 geloofs ende Ga naar margenoot26 krachts, dede wonderen ende groote teeckenen onder het volck.
| |
9
Ende daer stonden op, sommige die waren van de Ga naar margenoot27 Synagoge, genaemt der Ga naar margenoot28 Libertinen, ende der Ga naar margenoot29 Cyreneers, ende der Ga naar margenoot30 Alexandrinen, ende der gene die van Cilicia ende Asia waren, ende Ga naar margenoot31 twisteden met Stephano:
| |
10
Ga naar margenooth Ende sy en konden niet Ga naar margenoot32 wederstaen de wijsheyt ende den Geest, door welcken hy sprack.
| |
11
Ga naar margenooti Doe Ga naar margenoot33 maeckten sy mannen uyt, die seyden, Wy hebben hem hooren spreken lasterlicke woorden tegen Mosem ende Godt.
| |
12
Ende sy beroerden het volck, ende de Ouderlingen ende de Schriftgeleerde: ende [hem] aenvallende grepen sy hem, ende leydden [hem] voor den Raet.
| |
13
Ende Ga naar margenoot34 stelden valsche getuygen, die seyden, Dese mensche en houdt niet op lasterlicke woorden te spreken tegen Ga naar margenoot35 dese heylige plaetse, ende de wet.
| |
14
Want wy hebben hem hooren seggen, dat Ga naar margenoot36 dese Iesus de Nazarener dese plaetse sal Ga naar margenoot37 verbreken, ende [dat] hy Ga naar margenoot38 de zeden veranderen sal, die ons Moses overgelevert heeft.
| |
15
Ende alle die in den Raet saten, de oogen op hem houdende, sagen sijn aengesichte Ga naar margenoot39 als het aengesicht eenes Engels.
|
-
margenoot1
- Namelick, als de Apostelen in de gevangenisse geworpen waren geweest.
-
margenoot2
- Gr. Hellenistai. Dese waren Ioden van afkomste ende religie, maer wierden Griecksche genaemt, om datse in de verstroyinge in de Griecksche of Heydensche landen geboren waren: ende om datse de Griecksche tale ende oversettinge des Bibels gebruyckten, die daer na bekeert zijn tot de Christelicke religie. Siet Actor. 9.29. ende 11.19, 20. Doch d’andere Ioden die den Hebreeuschen Bibel gebruyckten, wierden Hebreen genaemt. Siet oock 2.Cor. 11.22.
-
margenoot3
- Gr. Diakonia: klagende, namelick, ofte dat hare weduwen tot den dienst der armen niet mede gebruyckt en wierden: ofte, dat hare arme weduwen soo wel niet versorght en wierden als de weduwen der Hebreen.
-
margenoot5
- Gr. behagelick, Dat is, een sake die ons niet en kan behagen.
-
margenoot6
- Namel. om dat wy verhindert zijnde door de bedieninge der arme, het prediken van Godts woort, waer toe wy voornamelick geroepen zijn, soo dickwils ende soo bequamelick niet en konnen waer nemen.
-
margenoot7
- Namelick, aen welcke het gelt ende de spijse tot onderhoudt der armen gebracht ende uytgedeelt wiert, ofte oock de vrientlicke maeltijden na ’t Avontmael onder de Christenen gehouden wierden, Actor. 2.46.
-
margenootb
- Deuter. 1.13. Actor. 1.21. ende 16.2. 1.Timoth. 3.7.
-
margenoot8
- D. kiest seven mannen uyt tot den dienst.
-
margenoot9
- D. der gaven des Heyligen Geests noodigh om sulcken dienst met getrouwigheyt ende voorsichtigheyt uyt te voeren.
-
margenoot11
- D. geduerigh ende sterck aenhouden, Actor. 1.14.
-
margenoot14
- De verkiesinge geschiedde by de gemeynte, ende de instellinge ofte bevestinge by de Apostelen, vers 6.
-
margenoot15
- Dese name, als oock de ses volgende, zijn alle Griecksche namen: Waer uyt eenige besluyten, dat om de klaghten van de Griecksche te beter wech te nemen, goet gevonden is de Diakenen te verkiesen uyt de Griecksche Ioden.
-
margenoot16
- Of, getrouwigheyt, die in dit ampt voornamelick vereyscht wort.
-
margenoot17
- Van desen siet breeder Act. cap. 8. ende 21.
-
margenoot18
- Sommige oude Leeraers meynen, dat dese is geweest deselve Nicolaus, daer van men leest Apocal. 2.15. Doch dit is onseker.
-
margenoot19
- Gr. Proselytos: Dat is, een aenkomelingh uyt de Heydenen tot de Ioodsche religie. Siet Matth. 23.15.
-
margenoot20
- Namel. Apostelen. Siet dergelijcke Actor. 8.17.
-
margenootf
- Actor 8.17. ende 13.3. 1.Timoth. 4.14. ende 5.22. 2.Timoth. 1.6.
-
margenoot21
- Dese maniere van oplegginge der handen was by de Ioden gebruyckelick, als sy yemant zegenden, Genes. 48. vers 14. als sy de beesten souden opofferen, om daer mede deselve Gode als toe te eygenen, Levit. 1. vers 4. ende in het inhulden in ampten, Numer. 27.18. Deuter. 34.9. Deselve maniere heeft oock Christus gebruyckt in het zegenen, Matth. 19.13. ende de gemeynte in het instellen van Kerckendienaren, om daer mede deselve Gode tot sijnen dienst toe te eygenen, ende den zegen Godts toe te wenschen. Siet 1.Timoth. 5.22. Oock de Apostelen in het geven der extra-ordinarise gaven des Heyligen Geests, Actor. 8.17.
-
margenoot22
- Dat is, nam toe, ten aensien van de veelheyt soo der plaetsen daer het gepredickt wiert, als der persoonen die het aennamen, Actor. 12.24.
-
margenoot23
- Namelick, der gemeene Priesteren die seer vele onder de Ioden waren, Ezra. 2.36. waer van een goet deel bekeert wierden: want meest alle de Overpriesters waren ende bleven de heftighste vyanden der leere des Euangeliums.
-
margenoot25
- Hier wort het woort geloove anders genomen als in het voorgaende vers: namelick, soo voor kennisse ende toestemminge der leere, als voor een vast betrouwen op de Euangelische beloften.
-
margenoot26
- Dat is, der uytnemende gaven des Heyligen Geests, waer door hy krachtelick onder de menschen werckt.
-
margenoot27
- Binnen de groote stadt van Ierusalem waren vele Synagogen ende Scholen, die alle met hare bysondere namen onderscheyden wierden, gelijck hedendaeghs by ons de Collegien in de Universiteyten.
-
margenoot28
- Dit is geweest, soo het schijnt, een Synagoge van Italiaensche Ioden. Want de Italianen ende Latijnen noemen Libertinen de gene die slaven geweest zijnde, in vryheyt zijn gestelt. Pompejus de stadt van Ierusalem vermeestert hebbende, hadde vele Ioden tot slaven wech gevoert na Roomen, welcker nakomelingen, gelijck Philo getuyght, van den Keyser Tiberio meest alle in vrijheyt gestelt zijn, ende is haer toegelaten een deel van de stadt Roomen over den Tyber te bewoonen, ende daer Synagogen te timmeren. Soo dat dese Ioden, zijnde Libertinen, schijnen te Ierusalem mede een Synagoge gehadt te hebben, na hare gelegentheyt genoemt.
-
margenoot29
- D. Ioden die in Aphrica woonden in de stadt Cyrene, gelegen in Libya.
-
margenoot30
- D. Ioden die te Alexandrien in Egypten woonden, ende die te Ierusalem waren.
-
margenoot31
- D. disputeerden met Stephano over het stuck van de religie.
-
margenoot32
- Dat is, niet overwinnen. Siet Matth. cap. 10. vers 19. Luce 21.15.
-
margenoot33
- Gr. wierpen sy daer onder. Als sy met waerheyt niet en vermochten, keeren sy haer tot de valsheyt. Siet dergelijcke Matth. 26.59.
-
margenoot35
- Namel. Ierusalem, ofte den tempel, ofte beyde.
-
margenoot36
- Stephanus hadde niet geseght, dat Iesus selve dat doen soude, maer dat door sijn oordeel ende bestieringe dit van de Heydenen soude gedaen worden, Luce 19.43.
-
margenoot37
- Dit is oock alsoo geschiet ontrent veertigh jaren daer na door de Romeynen. Soo hadde hy dan anders niet als de waerheyt geseght.
-
margenoot38
- D. de wet der ceremonien, ende die eygentlick de politie der Ioden aengingh, het welck oock de waerheyt was.
-
margenoot39
- D. blinckende, ofte stralen van hem gevende. Want met soodanige aengesichten plaghten de Engelen te verschijnen, Matth. 28.3.
|