Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Christus van het avontmael opstaende omgordt hem, ende wascht de voeten sijner discipelen. 6 het welck Petrus in’t eerste weygert, ende daer na toelaet. 12 Christus vermaent haer dit exempel sijner nederigheyt ende gedienstigheyt na te volgen. 18 Voorseght dat een van haer hem verraden soude, waer tegen hy sijne discipelen vertroost. 22 ende wijst Ioanni aen met het geven van een ingedoopte bete, dat het Iudas was. 27 die na dat de duyvel in hem gevaren was, uytgaet. 31 Christus spreeckt daer na met sijne andere discipelen van sijne verheerlickinge. 34 ende vermaentse tot onderlinge liefde. 37 Petrus wil sijn leven voor hem setten: maer Christus voorseght hem dat hy hem drie mael verloochenen sal. | |
1ENde Ga naar margenoot1 voor Ga naar margenoota het feest van ’t Pascha, Iesus wetende dat sijne ure gekomen was, dat hy uyt dese werelt soude Ga naar margenoot2 over gaen tot den Vader, alsoo hy de sijne, die in de werelt waren, lief gehadt hadde, soo heeft hyse lief gehadt Ga naar margenoot3 tot den eynde. | |
2Ende als het Ga naar margenoot4 avontmael gedaen was ( Ga naar margenootb doe nu de duyvel in ’t herte van Iudas Simonis Iscariot Ga naar margenoot5 gegeven hadde, dat hy hem verraden soude,) | |
3Iesus, wetende Ga naar margenootc dat de Vader hem alle dingen Ga naar margenoot6 in de handen gegeven hadde, Ga naar margenootd ende dat hy van Godt uytgegaen was, ende tot Godt henen gingh, | |
4Stont op van het avontmael, ende leyde [sijne] Ga naar margenoot7 kleederen af, ende nemende eenen lijnen doeck, Ga naar margenoot8 omgordde hemselven. | |
5Daer na Ga naar margenoot9 goot hy water in het Ga naar margenoot10 becken, ende begon de voeten der discipelen te wasschen, ende af te droogen met den lijnen doeck, daer mede hy omgordt was. | |
6Hy dan quam tot Simon Petrus, en-[kolom]de die seyde tot hem, Heere, Ga naar margenoote sult Ga naar margenoot11 ghy my de voeten wasschen? | |
7Iesus antwoordde ende seyde tot hem, Ga naar margenoot12 Dat ick doe en weet ghy nu niet, maer ghy sult het Ga naar margenoot13 na desen verstaen. | |
8Petrus seyde tot hem, Ghy en sult mijne voeten niet wasschen Ga naar margenoot14 in der eeuwigheyt. Iesus antwoordde hem, Ga naar margenoot15 Indien ick u niet en wassche, ghy en hebt geen deel met my. | |
9Simon Petrus seyde tot hem, Heere, niet alleen mijne voeten, maer oock de handen ende het hooft. | |
10Iesus seyde tot hem, Ga naar margenoot16 Die gewasschen is en heeft niet van noode dan de voeten te wasschen, maer is geheel reyn. Ga naar margenootf Ende ghylieden zijt Ga naar margenoot17 reyn, doch niet alle. | |
11Ga naar margenootg Want hy wist wie hem verraden soude: daerom seyde hy, Ghy en zijt niet alle reyn. | |
12Als hy dan hare voeten gewasschen, ende sijne kleederen genomen hadde, sat hy wederom aen, ende seyde tot haer, Verstaet ghy Ga naar margenoot18 wat ick u-lieden gedaen hebbe? | |
13Ga naar margenooth Ghy heet my Meester, ende Heere, ende ghy seght wel: want ick Ga naar margenoot19 ben ’t. | |
14Indien dan ick, de Heere ende de Meester, uwe voeten gewasschen hebbe, Ga naar margenooti soo zijt ghy oock schuldigh malkanders Ga naar margenoot20 voeten te wasschen. | |
15Ga naar margenootk Want ick hebbe u een exempel gegeven, op dat gelijckerwijs ick u gedaen hebbe, ghylieden oock doet. | |
16Voorwaer, voorwaer segge ick u, Ga naar margenootl Een dienstknecht en is niet meerder dan sijn heere, noch Ga naar margenoot21 een gesante meerder dan die hem gesonden heeft. | |
18Ick en segge niet Ga naar margenoot23 van u allen: ick weet welcke ick Ga naar margenoot24 uytverkoren hebbe: maer [dit geschiet] op dat de Schrift vervult werde, Ga naar margenoot25 Ga naar margenootm Die met my het broot eet, heeft tegen my sijn Ga naar margenoot26 verssen opgeheven. | |
19Ga naar margenootn Van nu segge ick het u-lieden, eer het geschiet is, op dat wanneer het geschiet sal zijn, ghy gelooven meught Ga naar margenoot27 dat ick het ben. | |
20Voorwaer, voorwaer segge ick u, Ga naar margenooto Soo ick yemant sende, wie [dien] ontfanght, die ontfanght my: ende wie my ontfanght, die ontfanght hem die my gesonden heeft. | |
21Ga naar margenootp Iesus dese dingen geseght hebbende, wiert ontroert Ga naar margenoot28 in den geest, ende betuyghde, ende seyde, Voorwaer, voorwaer ick segge u, dat een van u-lieden my sal verraden. | |
22De discipelen dan sagen op malkanderen, twijfelende van wien hy [dat] seyde. | |
23Ga naar margenootq Ende een van sijne discipelen Ga naar margenoot29 was aensittende in den schoot Iesu, Ga naar margenoot30 welcken Iesus lief hadde. | |
24Simon Petrus dan wenckte desen, dat hy vragen soude, wie hy doch ware van welcken hy [dit] seyde. | |
26Iesus Ga naar margenoot32 antwoordde, dese is ’t dien ick de bete, als ickse ingedoopt hebbe, geven sal: Ende als hy de bete ingedoopt hadde, gaf hyse Iude Simonis Iscariot. | |
[Folio 51r]
| |
27Ende Ga naar margenoot33 na de bete, Ga naar margenoot34 doe voer de satan in hem. Iesus dan seyde tot hem, Dat ghy Ga naar margenoot35 doet, doet het haestelick. | |
28Ende dit en verstondt niemant der gene die aensaten, waer toe hy hem [dat] seyde. | |
29Want sommige meynden, Ga naar margenootr Ga naar margenoot36 dewijle Iudas de burse hadde, dat hem Iesus seyde, Koopt het gene wy van noode hebben Ga naar margenoot37 tot het feest: ofte, dat hy den armen wat geven soude. | |
31Als hy dan uytgegaen was seyde Iesus, Ga naar margenoot39 Nu is de Sone des menschen verheerlickt, ende Godt is in hem verheerlickt. | |
32Ga naar margenoot40 Indien Godt Ga naar margenoot41 in hem verheerlickt is, soo sal oock Godt hem verheerlicken in hemselven, Ga naar margenoots ende hy sal hem terstont verheerlicken. | |
33Kinderkens, noch eenen kleynen [tijt] ben ick by u. Ga naar margenoott Ghy sult my Ga naar margenoot42 soecken, ende gelijck ick den Ioden geseght hebbe, Ga naar margenoot43 Daer ick henen ga en kondt ghy niet komen, [alsoo] Ga naar margenoot44 segge ick u-lieden nu oock. | |
34Ga naar margenootv Een Ga naar margenoot45 nieuw gebodt geve ick u, dat ghy malkanderen lief hebt. Gelijck ick u lief gehadt hebbe, dat oock ghy malkanderen lief hebt. | |
35Ga naar margenootx Hier aen sullen sy alle bekennen, dat ghy Ga naar margenoot46 mijne discipelen zijt, soo ghy liefde hebt onder malkanderen. | |
36Simon Petrus seyde tot hem, Heere, waer gaet ghy henen? Iesus antwoordde hem, Daer ick henen ga, en kondt ghy my nu niet volgen: Ga naar margenooty maer ghy sult my Ga naar margenoot47 namaels Ga naar margenoot48 volgen. | |
37Petrus seyde tot hem, Heere, waerom en kan ick u nu niet volgen? Ga naar margenootz Ick sal mijn leven voor u setten. | |
38Iesus antwoordde hem, Sult ghy u leven voor my setten? Ga naar margenoota Voorwaer, voorwaer segge ick u, de haen en sal niet Ga naar margenoot49 kraeijen, tot dat ghy my drie mael verloochent sult hebben. |
|