Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij
[Folio 42r]
| |
Het Heyligh EUANGELIUM, Na [de beschrijvinge] Ga naar margenoot+ JOANNIS. | |
Inhoudt deses Boecks. | |
DIT Euangelium is mede van den selven inhoudt met de voorgaende: alleen verhaelt Ioannes oock eenige predicatien ende gebeden CHRISTI, als oock eenige mirakelen, die de andere Euangelisten niet en hadden beschreven. De oude Kerckelicke Schrijvers getuygen dat hy dit Euangelium na de andere Euangelisten geschreven heeft, op het versoeck der Kercken van Asien, als onder deselve ontstaen waren de ketterijen van Ebion ende Cerinthus, die de Godtheyt JESU CHRISTI loochenden: waerom hy oock sijn Euangelium van het bewijs der selve aengevangen heeft. De Euangelist Ioannes dan beschrijft oock eerst den persoon, ende daer na het ampt CHRISTI. Aengaende sijnen Persoon, eerstelick sijne Godtlicke nature, die hy uyt sijne wercken bewijst, ende daer na sijne menschwerdinge. Aengaende sijn ampt, hy beschrijft eerstelick sijn leer-ampt: dat daer toe hem den wegh bereyt heeft Ioannes de Dooper, opentlick betuygende ende bewijsende dat niet hy, maer JESUS het Lam Godts, ende de beloofde Messias was: waer door Andreas, ende Simon Petrus sijn broeder, ende Philippus in CHRISTUM gelooven, ende Nathanaël oock tot hem gebracht wort, ende gelooft heeft, Cap. 1. Dat CHRISTUS sijn eerste mirakel doet, het water in wijn veranderende in een bruyloft tot Cana in Galileen: dat hy op het Paeschfeest te Jerusalem komende den tempel suyvert van de koopers ende verkoopers, ende tegen de Joden bewijst dat hy daer toe macht hadde, Cap. 2. Dat hy Nicodemum een Pharizeer onderwesen heeft in de hooftstucken der ware religie, voornamelick van de nootwendigheyt ende nature der geestelicke wedergeboorte des menschen, ende van sijne verhooginge aen het kruyce, waer van de kopere slange een voorbeelt was, ende van de nootwendigheyt ende vrucht des geloofs in hem: dat Ioannes de Dooper, als JESUS in Judeen gekomen was, wederom betuyght heeft voor de Joden dat niet hy, maer JESUS, de ware Messias was, ende dat men in dien moeste gelooven om saligh te worden, Cap. 3. Dat CHRISTUS wederom reysende na Galileen, ende komende by Sichar met een Samaritaensche vrouwe aen de put gehandelt heeft van het levendige water, ’t welck hy den geloovigen geeft, als oock van de plaetse ende wijse van aenbiddinge: ende dat sy ende vele Samaritanen in hem geloofden: dat de Galileers hem wel ontfingen, ende dat hy te Capernaum den sone van een dienaer des Koninghs geneest, Cap. 4. Dat hy een man die acht en dertigh jaren te Jerusalem aen de vyver Bethesda kranck gelegen hadde, op den Sabbath met een woort genesen heeft; waerom de Joden hem sochten te dooden, tegen dewelcke CHRISTUS hem verantwoort, bewijsende niet alleen met de getuygenissen Ioannis, maer oock met sijne wercken ende met de Schrifture, voornamelick van Mose geschreven, dat hy de Sone Godts was, Cap. 5. Dat hy vijf duysent mannen met vijf brooden heeft gespijsight: op de zee heeft gewandelt: de scharen bestraft datse hem om het broot volghden, haer vermanende te trachten na het broot des levens dat van den hemel komt, waer van het Manna een voorbeelt was: ende leert dat hy dat broot was, ende dat men sijn vleesch moet eten, ende sijn bloet drincken: ’t welck als de Capernaïten qualick verstonden, hy haer naerder verklaert, dat sijne woorden geestelick te verstaen zijn, namelick dat men in hem moet gelooven: waerom sommige discipelen van hem weken, doch de twaelve bleven by hem, tot welcke hy seght dat een uyt haer een duyvel was, Cap. 6. Dat sijne magen hem vermanen op te gaen tot het feest der Looverhutten, die hy laet voor henen trecken: wat het volck op het feest van hem seyden: dat hy soo in het midden van het feest, als op het eynde het volck heeft geleert, dat sijne leere de leere des Vaders was, ’t welck vele geloofden, ende de Pharizeen tegen spraken: ende dat de gene die in hem geloofden den Heyligen Geest souden ontfangen: dat daer over twist ontstont onder het volck, ende de Pharizeen hem sochten te vangen, doch van Nicodemus wort verantwoort, Cap. 7. Dat hy een vrouwe in overspel bevonden niet en wil veroordeelen: ende het volck leert dat hy het licht der werelt is, ende hy van hemselven niet en getuyght, maer de Vader die hem gesonden heeft: overtuyght de Pharizeen datse geen rechte kinderen Abrahams en waren, maer kinderen ende dienstknechten des duyvels, ende dat hy voor Abraham geweest is: waer over sy hem wilden steenigen, Cap. 8. Dat hy eenen die blint geboren was, siende heeft gemaeckt: ’t welck den Pharizeen bekent geworden zijnde, sy den selven ondersoecken, ende hem de waerheyt vrymoedelick bekennende lasteren, ende uytwerpen: aen dewelcke de Heere hem klaerder openbaert, ende den Pharizeen hare geestelicke blintheyt verwijt, Cap. 9. ende leert dat de rechte herders door de deure moeten ingaen: dat hy de goede Herder is, ende geen huerlingh: dat hy noch andere schapen heeft, die hy moet toebrengen: dat hy gewillighlick sijn leven voor de schapen stelt: dat hy op het feest der Inwyinge door sijne wercken bewijst, dat hy de beloofde Messias was: ende dat vele in hem geloofden, Cap. 10. Dat hy Lazarum van Bethanien nu vier dagen doot geweest zijnde, van den dooden heeft opgeweckt: waer over de Overste der Priesteren raet hielden om hem te dooden, uyt vreese dat het volck in hem soude gelooven: ’t welck de Hoogepriester Cajaphas, onwetende propheteerende, goet vindt, ende dat de Overpriesters last gaven dat men hem soude vangen, als hy op het feest soude komen, Cap. 11. Dat hy te Bethanien van Lazaro ende sijne susters tot het avontmael genoodt wort: waer Maria sijne voeten salft, het welck Iudas bestraft, ende hy verantwoort: dat de Joden Lazarum sochten te dooden: dat hy sijnen Konincklicken ingangh doet te Jerusalem rijdende op een ezel: sijne doot den discipelen voorseght: sijnen Vader bidt, die hem met een groote stemme antwoort: de scharen vermaent in sijn licht te wandelen: dat Iesaias van der Joden hardtneckigheyt te voren heeft gepropheteert: dat vele Overste in hem geloofden, maer niet en derfden het selve belijden: vermaent in hem te gelooven, alsoo hy sijne leere van den Vader ontfangen heeft, Cap. 12. Dat hy sijne discipelen de voeten heeft gewasschen, ende daer mede haer vermaent, na sijn exempel, tot nedrigheyt ende onderlinge gedienstigheyt: klaeght dat een van haer hem soude verraden, dien hy bekent maeckt, ende bestraft: voorseght sijnen discipelen dat hy haest soude verheerlickt worden, ende vermaentse tot liefde: ende voorseght Petro sijnen val, Cap. 13. Dat hy sijne discipelen onderricht waer hy sal henen gaen, namelick in het huys sijns Vaders, ende Philippum leert wie sijn Vader was: belooft dat de Vader haer geven sal al wat sy in sijnen name den Vader sullen bidden: ende dat hy haer sal sen- | |
[Folio 42v]
| |
den den Heyligen Geest: ende vermaent hem ende sijn woort lief te hebben, Cap. 14. Dat hy hemselven vergelijckt by eenen wijnstock, ende haer by de rancken, ende daer door haer vermaent vruchten in hem voort te brengen: ende voornamelick malkanderen lief te hebben: haer vertroost tegen den haet ende vervolginge der werelt, ende belooft den geest der waerheyt, Cap. 15. Voorseght wat al quaets haer over sal komen van de Joden, ende troost haer over sijn vertreck, met de belofte des Heyligen Geests, ende de kracht des selven, als oock dat het lijden niet lange en sal dueren, ende in blijdtschap veranderen: ende dat de Vader altijt haer gebedt sal verhooren: voorseght haer oock hare verstroyinge, Cap. 16. Daer na beschrijft hy sijn Priesterlick-ampt. hoe een treflick gebedt, hy tot sijnen Vader gedaen heeft, eerst voor hemselven, dat de Vader hem soude willen verheerlicken, daer na voor sijne elf Apostelen, dat hy haer soude willen van het quaet bewaren, ende oock voor alle die door haer woort in hem souden gelooven, datse in eenigheyt mogen blijven, ende sijner heerlickheyt deelachtigh worden, Cap. 17. Ende voorts beschrijft hy sijn lijden, ’t gene hy geleden heeft soo in het hofken, daer hy van Iudas is verraden, van de soldaten, die hy eerst ter aerden werpt, gevangen, als in het huys des Hoogenpriesters Cajaphas, waer Petrus hem drie mael verloochent, ende hy van den Hoogenpriester ondersocht wort: ende in het rechthuys voor den Stadthouder Pilatus, die oock eerst de Ioden ende daer na CHRISTUM ondervraeght hebbende geen schult in hem en vindt, ende daerom hem soeckt los te laten door het middel, dat men op het Paeschfeest een misdadige los liet: doch dat het volck begeerde niet hem maer Barabbam los gelaten te hebben, Cap. 18. Dat Pilatus hem heeft doen geesselen, ende van de soldaten bespotten, ende alsoo wilde los laten: doch dat de Overpriesters riepen dat men hem soude kruycigen, ’t welck Pilatus eyndelick heeft toegestaen, ende hem overgelevert aen de soldaten, die hem gekruyst hebben, stellende sijne beschuldinge boven sijn hooft, ende hebben sijne kleederen door het lot gedeelt: dat sijne moeder daer by stont, dien hy aen Ioannes beveelt, ende met azijn gedrenckt zijnde, den geest heeft gegeven, waerom hem de beenderen niet en zijn gebroken: ende dat hy van Ioseph van Arimatheen ende van Nicodemo is begraven, Cap. 19. Dat hy ten derden dage weder opgestaen is van den dooden, ’t welck eerst aen Maria Magdalene van twee Engelen is bekent gemaeckt, ende terstont daer na door CHRISTUM selve haer aensprekende: gelijck oock des avonts aen de andere discipelen, daer Thomas niet by en was, die het niet en konde gelooven, ende acht dagen daer na aen deselve ende aen Thomas, die sijne zijde tast ende gelooft, Cap. 20. Dat hy hem noch eens openbaert aen sijne discipelen visschende aen de zee van Tiberias, alwaer hy Petrum herstelt in sijn ampt, ende hem sijnen uytgangh voorseght: ende daer mede besluyt Ioannes sijne Euangelische historie, Cap. 21. |
|