Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Christus sendt sijne Apostelen uyt om te prediken, ende onderrichtse hoe sy haer op den wegh souden dragen. 7 Herodes van Christo gehoort hebbende, begeert hem te sien. 10 D’Apostelen keeren weder. 11 Christus spijsight ontrent de vijf duysent mannen met vijf brooden ende twee visschen. 18 Verscheyden gevoelen des volcks van sijnen persoon. 22 Voorseght sijnen doot ende opstandinge, 23 ende vermaent tot volstandige belijdenisse sijns woorts. 28 Wort voor drie van sijne Apostelen op den bergh verheerlickt in tegenwoordigheyt van Moses ende Elias. 37 Werpt eenen wreeden onreynen geest uyt. 46 Leert wie onder sijne discipelen de grootste sal zijn. 49 Verbiedt dien te beletten, die in sijnen name duyvelen uytwierp. 51 Reysende na Ierusalem weygeren hem de Samaritanen herberge, ’t welck d’Apostelen willende wreken, van hem daer over bestraft worden. 57 Drie begeeren Christum te volgen, ende krijgen elck haer bysondere antwoorde. | |
1Ga naar margenoota ENde sijne twaelf discipelen t’samen geroepen hebbende, gaf hy haer kracht ende Ga naar margenoot1 macht Ga naar margenoot2 over alle de duyvelen, ende om sieckten te genesen. | |
2Ga naar margenootb Ende sond’se henen om te prediken Ga naar margenoot3 het Koninckrijcke Godts, ende de krancke gesont te maken. | |
3Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenootc Ga naar margenoot4 En neemt niets mede tot den wegh, noch Ga naar margenoot5 staven, noch male, noch broot, noch gelt: noch yemant van u en sal twee rocken hebben. | |
5Ga naar margenootd Ende soo wie u niet en sullen ontfangen, uytgaende van die stadt, schuddet oock het Ga naar margenoot7 stof af van uwe voeten, tot een getuygenisse tegen haer. [kolom] | |
6Ende sy uytgaende Ga naar margenoot8 doorgingen alle de vlecken, verkondigende het Euangelium, ende genesende [de siecken] over al. | |
7Ga naar margenoote Ende Herodes de Ga naar margenoot9 Viervorst hoorde alle de dingen die van hem geschiedden: ende was Ga naar margenoot10 twijfelmoedigh, om dat van sommige geseght wiert, dat Ioannes van den dooden was opgestaen. | |
8Ende van sommige, dat Elias verschenen was: ende [van] andere, dat een Propheet van den ouden was opgestaen. | |
9Ende Herodes seyde, Ga naar margenoot11 Ioannem hebbe ick onthooft: wie is nu dese, van welcke ick sulcke dingen hoore? Ende hy socht hem te sien. | |
10Ga naar margenootf Ende de Apostelen weder gekeert zijnde verhaelden hem al wat sy gedaen hadden. Ga naar margenootg Ende hy namse mede ende vertrock alleen in een woeste plaetse der stadt genaemt Ga naar margenoot12 Bethsaida. | |
11Ende de scharen [dat] verstaende, volghden hem: ende hy ontfinghse, ende sprack tot haer van het Koninckrijcke Godts: ende die genesinge Ga naar margenoot13 van noode hadden, maeckte hy gesont. | |
12Ga naar margenooth Ende de dagh begon te dalen: ende de twaelve tot hem komende seyden tot hem, Laet de schare van u, op dat sy henen gaende in de omliggende vlecken ende in de Ga naar margenoot14 dorpen Ga naar margenoot15 herberge nemen mogen, ende spijse vinden: want wy zijn hier in een woeste plaetse. | |
13Ga naar margenooti Maer hy seyde tot haer, Geeft ghy haer te eten. Ende sy seyden, Wy en hebben niet meer als vijf brooden, ende twee visschen, ’t en zy dan dat wy henen gaen, ende spijse koopen voor al dit volck: | |
14Want daer waren ontrent vijf duysent mannen. Doch hy seyde tot sijne discipelen, Doet haer neder sitten by Ga naar margenoot16 saten, elcke van vijftigh. | |
16Ende hy de vijf brooden ende de twee visschen genomen hebbende, sagh op na den hemel, Ga naar margenootk ende Ga naar margenoot18 zegende die, ende brackse, ende gafse den discipelen, om de schare voor te leggen. | |
17Ende sy aten ende wierden alle verzadight: ende daer wiert opgenomen het gene haer van de brocken over geschoten was, twaelf korven. | |
18Ga naar margenootl Ende het geschiedde, als hy Ga naar margenoot19 alleen was biddende, dat de discipelen met hem waren, ende hy vraeghde haer, seggende, Wie seggen de scharen dat ick ben? | |
19Ende sy antwoordende seyden, Ga naar margenootm Ioannes de Dooper: ende andere Elias: ende andere, dat eenigh Propheet van den ouden opgestaen is. | |
20Ende hy seyde tot haer, Maer ghylieden wie seght ghy dat ick ben? Ende Petrus antwoordende seyde, Ga naar margenoot20 de Ga naar margenootn Christus Godts. | |
21Ende hy Ga naar margenoot21 geboodt haer scherpelick ende beval, dat sy dit niemant Ga naar margenoot22 seggen en souden: | |
22Seggende, Ga naar margenooto de Sone des menschen moet vele lijden, ende Ga naar margenoot23 verworpen worden van de Ouderlingen, ende Overpriesters, ende Schriftgeleerde, ende gedoot: ende ten derden dage opgeweckt worden. | |
23Ende hy seyde tot allen, Ga naar margenootp Soo yemant Ga naar margenoot24 achter my wil komen, die verloochene hemselven, ende neme sijn Ga naar margenoot25 kruys dagelicks op, ende volge my. | |
24Ga naar margenootq Want soo wie sijn Ga naar margenoot26 leven behouden wil, die sal het verliesen: maer soo wie sijn Ga naar margenoot27 leven verliesen sal, om mijnent wille, die sal het Ga naar margenoot28 behouden. | |
25Want wat baet het een mensche, die | |
[Folio 32v]
| |
de geheele werelt soude winnen, ende Ga naar margenoot29 hem selven verliesen, ofte schade [sijns selfs] lijden? | |
26Ga naar margenootr Want soo wie hem mijns ende mijner woorden sal geschaemt hebben, diens sal de Sone des menschen hem schamen, wanneer hy komen sal in sijne heerlickheyt, ende [in de heerlickheyt] des Vaders, ende der heylige Engelen. | |
27Ga naar margenoots Ende ick segge u waerlick, daer zijn sommige der gene die hier staen, Ga naar margenoot30 die den doot niet en sullen smaken, tot dat sy het Koninckrijcke Godts sullen gesien hebben. | |
28Ga naar margenoott Ende het geschiedde ontrent Ga naar margenoot31 acht dagen na dese woorden, dat hy mede nam Petrum ende Ioannem, ende Iacobum, ende klam op den bergh om te bidden. | |
29Ende als hy badt, wiert de gedaente sijns aengesichts Ga naar margenoot32 verandert, ende sijne kleedinge wit [ende] seer blinckende. | |
30Ende siet, twee mannen spraken met hem, welcke waren Moses ende Elias. | |
31Dewelcke gesien zijnde in heerlickheyt, seyden sijnen Ga naar margenoot33 uytgangh, dien hy soude Ga naar margenoot34 volbrengen te Ierusalem. | |
32Petrus nu, ende die met hem [waren,] waren met slaep beswaert, ende ontwaeckt zijnde, sagen sy sijne heerlickheyt, ende de twee mannen die by hem stonden. | |
33Ende het geschiedde Ga naar margenoot35 als sy van hem afscheydden, soo seyde Petrus tot Iesum, Meester, het is goet dat wy hier zijn: ende laet ons drie tabernakelen maken, voor u eenen, ende voor Moses eenen, ende voor Elias eenen: niet wetende wat hy seyde. | |
34Als hy nu dit seyde, quam een wolcke, ende overschaduwde haer: ende sy wierden bevreest, als Ga naar margenoot36 die in de wolcke ingingen. | |
35Ga naar margenootv Ende daer geschiedde Ga naar margenoot37 een stemme uyt de wolcke, seggende, Dese is mijn geliefde Sone, Ga naar margenootx hoort hem. | |
36Ende als de stemme geschiedde, soo wiert Iesus alleen gevonden: ende sy swegen stil, ende en verhaelden Ga naar margenoot38 in die dagen niemant yet van het gene sy gesien hadden. | |
37Ga naar margenooty Ende het geschiedde des daeghs daer aen, als sy van den bergh af quamen, dat hem een groote schare in ’t gemoet quam. | |
38Ende siet een man van de schare riep uyt, seggende, Meester, ick bidde u, Ga naar margenoot39 siet doch mijnen soon aen, want hy is my een eenigh geboren. | |
39Ende siet Ga naar margenoot40 een geest neemt hem, ende van stonden aen roept hy, ende hy scheurt hem dat hy schuymt, ende en wijckt nauwelicks van hem, ende Ga naar margenoot41 verplettert hem. | |
40Ende ick hebbe uwe discipelen gebeden, dat sy hem souden uytwerpen, ende sy en hebben niet gekonnen. | |
41Ende Iesus antwoordende seyde, O ongeloovigh ende Ga naar margenoot42 verkeert geslachte, hoe lange sal ick noch by u-lieden zijn, ende u-lieden verdragen? Brenght uwen sone hier. | |
42Ende noch, als hy [na hem] toequam, scheurde hem de duyvel, ende verscheurde [hem:] maer Iesus bestrafte den onreynen geest, ende maeckte het kint gesont, ende gaf hem sijnen vader weder. | |
43Ende sy wierden alle verslagen over Ga naar margenoot43 de grootdadigheyt Godts. Ende als sy alle haer verwonderden over alle de dingen, die Iesus gedaen hadde, seyde hy tot sijne discipelen, | |
44Ga naar margenoot44 Legget ghy dese woorden in uwe ooren: Ga naar margenootz Want de Sone des menschen sal overgelevert worden in der Ga naar margenoot45 menschen handen. | |
45Ga naar margenoota Maer sy en verstonden dit woort niet, ende het was voor haer verborgen, alsoo [kolom] dat sy het niet en Ga naar margenoot46 begrepen: ende sy vreesden, van dat woort hem te vragen. | |
46Ga naar margenootb Ende daer rees een Ga naar margenoot47 overlegginge onder haer, namelick wie van haer Ga naar margenoot48 de meeste ware. | |
47Maer Iesus siende de overlegginge harer herten, nam een kindeken, ende stelde dat by hem: | |
48Ga naar margenootc Ende seyde tot haer, Soo wie dit kindeken ontfangen sal in mijnen name, die ontfanght my: Ga naar margenootd ende soo wie my ontfangen sal, die ontfanght hem die my gesonden heeft. Ga naar margenoote Want Ga naar margenoot49 die de minste onder u allen is, die sal Ga naar margenoot50 groot zijn. | |
49Ga naar margenootf Ende Ioannes antwoordde ende seyde, Meester, wy hebben eenen gesien, die in uwen name de duyvelen uytwierp, ende wy hebben ’t hem Ga naar margenoot51 verboden, om dat hy [u] met ons niet en volght. | |
50Ende Iesus seyde tot hem, En Ga naar margenoot52 verbiet het niet. Ga naar margenoot53 Want Ga naar margenootg wie tegen ons niet en is, die is voor ons. | |
51Ende het geschiedde, als de dagen sijner Ga naar margenooth Ga naar margenoot54 opneminge Ga naar margenoot55 vervult wierden, soo Ga naar margenoot56 richtede hy sijn aengesicht, om na Ierusalem te reysen. | |
52Ende hy sondt boden uyt voor sijn aengesicht, ende sy henen gereyst zijnde, quamen in een vleck der Samaritanen, om voor hem [herberge] te bereyden. | |
53Ende sy en ontfingen hem niet, Ga naar margenooti om dat sijn aengesicht was [als] Ga naar margenoot57 reysende na Ierusalem. | |
54Als nu sijne discipelen Iacobus ende Ioannes [dat] sagen, seyden sy, Heere wilt ghy dat wy seggen, dat vyer van den hemel neder dale, ende dese verslinde, gelijck oock Ga naar margenootk Elias gedaen heeft. | |
55Maer hem omkeerende bestrafte hyse, ende seyde, Ghy en weet niet Ga naar margenoot58 van hoedanigen geest ghy zijt. | |
56Ga naar margenootl Want de Sone des menschen en is niet gekomen om der menschen zielen te verderven, maer om te behouden. Ende sy gingen na een ander vleck. | |
57Ga naar margenootm Ende het geschiedde op den wegh als sy reysden, dat een tot hem seyde, Heere ick sal u volgen, waer ghy oock henen gaet. | |
58Ende Iesus seyde tot hem, Ga naar margenoot59 De vossen hebben holen, ende de vogelen des hemels nesten: maer de Sone des menschen en heeft niet, waer hy het hooft neder legge. | |
59Ga naar margenootn Ende hy seyde tot eenen anderen, Volght my. Doch hy seyde, Heere laet my toe, dat ick henen ga, ende eerst mijnen vader begrave. | |
60Ga naar margenooto Maer Iesus seyde tot hem, Ga naar margenoot60 Laet de doode hare dooden begraven: doch ghy, gaet henen ende verkondight het Koninckrijcke Godts. | |
61Ende oock een ander seyde, Heere ick sal u volgen: maer Ga naar margenootp laet my eerst toe, dat ick afscheyt neme, van de gene die in mijn huys zijn. | |
62Ende Iesus seyde tot hem, Ga naar margenoot61 Ga naar margenootq Niemant die sijne hant aen den ploegh slaet ende siet na het gene achter is, en is bequaem tot het Koninckrijcke Godts. |
|