Logo DBNL
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

Klaghte der Kercke over haer kleyn getal, ende de algemeyne verdorventheyt van grooten ende kleynen, dies Godts straffe voor handen is, vers 1, etc. sy waerschouwt voor vertrouwen op menschen, ende stelt haer vertrouwen op Godt, 5. sy triumpheert door geloove over hare vyandinne, 8. Godt troost haer met sijn toekomstigh genadenwerck door den Messiam haren Herder, hoewel Canaan woest sal zijn, 11. waer op de Kercke Christum met blijdtschap aenspreeckt, 14. Godt belooft haer wonderen, 15. sy propheteert van de beschaminge der vyanden des Euangeliums, 16. verwondert haer over Godts genade, ende verwacht in geloove de komste Christi, 18.

1

1 AY my! 2 want ick ben, 3 als wanneer de somervruchten zijn ingesamelt, als wanneer de nalesingen in den wijn-oogst geschiet zijn: Daer en is geene 4 druyve om te eten; 5 mijne ziele begeert 6 vroeghrijpe vrucht.

2

De a 7 goedertieren is vergaen 8 uyt den lande; ende daer en is niemant 9 oprecht onder de menschen: Sy loeren al te mael op 10 bloet; sy jagen, een yegelick sijnen broeder, [met] een 11 jachtgaren.

3

12 Om [met] beyde handen wel dapper quaet te doen, soo 13 eyscht de Vorst, ende de Richter [oordeelt] b om 14 vergeldinge: ende de 15 Groote, die spreeckt de c 16 verdervinge sijner 17 ziele, ende sy 18 draeijense dicht in een.

4

De 19 beste van hen is als een 20 doorn; d’oprechtste is [scherper] als eene 21 doornhegge: de 22 dagh uwer 23 wachters, 24 uwe 25 besoeckinge, 26 is gekomen; 27 Nu sal 28 haerlieder 29 verwerringe wesen.

5

En 30 geloovet eenen vrient niet; en vertrouwet niet op eenen 31 voorneemsten vrient: 32 bewaert de deuren uwes monts voor 33 haer die in uwen 34 schoot 35 leyt.

6

Want de d sone 36 veracht den vader, de dochter staet op tegen hare moeder, de schoondochter tegen hare schoonmoeder: Eens 37 mans vyanden, zijn 38 sijne huysgenooten.

7

39 Maer ick sal 40 uytsien na den HEERE; ick sal 41 wachten op den Godt mijns heyls: mijn Godt sal my hooren.

8

En verblijdt u niet over 42 my, ô mijne 43 vyandinne; wanneer ick 44 gevallen ben, 45 sal ick weder opstaen: wanneer ick in 46 duysternisse 47 sal geseten zijn, sal my de HEERE een 48 licht zijn.

9

Ick sal des HEEREN 49 gramschap 50 dragen; want ick hebbe tegen hem gesondight: tot dat hy mijnen 51 twist e twiste, ende mijn recht uytvoere; hy sal my 52 uytbrengen aen het licht; ick sal [ 53 mijnen lust] sien aen sijne 54 gerechtigheyt.

10

Ende 55 mijne vyandinne sal [het] sien, ende schaemte sal haer bedecken; die tot my f seyt; Waer is de HEERE uwe Godt? mijne oogen sullen aen haer 56 sien; 57 Nu salse worden tot vertredinge, als 58 slijck der straten.

11

Ten dage als hy 59 uwe 60 mueren sal g herbouwen; te dien dage sal het 61 besluyt verre henen gaen.

12

Te dien dage sal 62 het oock komen tot u toe, van 63 Assur af selfs [tot] de 64 vaste steden [toe:] ende van de 65 vestingen tot aen de 66 riviere; ende van 67 zee [tot] zee, ende [van] geberghte tot geberghte.

13

68 Maer dit lant sal worden tot eene verwoestinge, 69 sijner inwoonders halven, van wegen de h 70 vrucht harer handelingen.[kolom]

14

71 Ghy [dan] i weydt u 72 volck met uwen 73 staf, de 74 kudde uwer 75 erffenisse, die 76 alleen woont, [in] den woude, in het midden eenes 77 vruchtbaren lants: Laetse weyden [in] 78 Basan ende Gilead, als in de dagen van oudts.

15

Ick sal 79 haer k wonderen doen sien; als in de dagen, doe 80 ghy uyt Egyptenlant uyttooght.

16

De 81 Heydenen sullen het sien, ende beschaemt zijn; 82 van wegen alle hare macht: sy sullen de 83 hant op den mont leggen; hare ooren sullen 84 doof worden.

17

Sy sullen het l 85 stof lecken, als de slange; als 86 kruypende dieren der aerde, sullen sy 87 haer beroeren uyt hare sloten: sy sullen 88 met vervaertheyt komen tot den HEERE onsen Godt, ende sullen voor 89 u vreesen.

18

Wie is een Godt gelijck ghy, die de ongerechtigheyt m 90 vergeeft, ende de overtredinge van het 91 overblijfsel sijner erffenisse 92 voorby gaet? hy en 93 houdt sijnen toorn niet in eeuwigheyt, 94 want hy heeft lust aen goedertierenheyt.

19

Hy sal sich onser 95 weder ontfermen; hy sal onse ongerechtigheden 96 dempen: Ia ghy sult alle 97 hare sonden in de 98 diepten der zee werpen.

20

Ghy sult 99 Iacob de trouwe, Abraham de goedertierenheyt 100 geven; die ghy onsen vaderen van 1 ouden dagen af gesworen hebt.

Eynde des Propheets MICHA.


Vorige Volgende