Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDoor een ander gesichte, ende de verklaringe van dien, mitsgaders van sijne macht ende Majesteyt, versekert Godt Israëls onvermijdelicke uytroeyinge, ende wechvoeringe, vers 1, etc. van wegen hare af-aerdigheyt, ondanckbaerheyt ende sorghloosheyt, 7, 10. belooft nochtans een uytverkoren overblijfsel te behouden, 8, 9. ende het Koninckrijck Christi op te richten, tot verlossinge, ende eene eeuwige vaste gelucksaligheyt aller uytverkorene Ioden ende Heydenen, 11. | |
1ICk Ga naar margenoot1 sagh den Heere Ga naar margenoot2 staen op den Ga naar margenoot3 altaer: ende Ga naar margenoot4 hy seyde, Slaet dien Ga naar margenoot5 knoop, dat de Ga naar margenoot6 posten beven, ende Ga naar margenoot7 doorklooftse alle in het hooft; ende ick sal haer Ga naar margenoot8 achterste met den Ga naar margenoot9 sweerde dooden: Ga naar margenoot10 de vliedende en sal Ga naar margenoot11 onder hen niet ontvlieden, nochte de ontkomende onder hen behouden worden. | |
2Ga naar margenoota Al groeven sy [tot] in de Ga naar margenoot12 helle, soo salse mijne hant van daer halen: ende al klommen sy in den hemel, soo sal ickse van daer doen neder dalen. | |
3Ende al verstaken sy haer op de hooghte van Ga naar margenoot13 Carmel, soo sal ickse naspeuren ende van daer Ga naar margenoot14 halen: ende al verberghden sy haer Ga naar margenoot15 van voor mijne oogen in den gront van de zee, soo sal ick van daer eener slange Ga naar margenoot16 gebieden, die salse bijten. | |
4Ende al gingense in Ga naar margenoot17 gevangenisse voor ’t aengesichte harer vyanden, soo sal ick van daer den sweerde gebieden, dat het haer doode: Ende ick sal mijn Ga naar margenoot18 ooge tegen haer Ga naar margenootb setten ten quade, ende niet ten goede. | |
5Ga naar margenoot19 Want de Heere HEERE der heyrscharen Ga naar margenoot20 is die Ga naar margenoot21 het lant aenroert dat het versmelte, ende alle, die daer in woonen, treuren: ende [dat] Ga naar margenoot22 het geheel oprijse als eene riviere, ende verdroncken worde als [door] de riviere van Egypten. | |
6Die sijne Ga naar margenootc Ga naar margenoot23 opperzalen in den hemel bouwt, ende sijne Ga naar margenoot24 bende, die heeft hy Ga naar margenoot25 op aerden gefondeert: die de Ga naar margenootd wateren der zee Ga naar margenoot26 roept, ende gietse uyt op den Ga naar margenoot27 aerdbodem, HEERE is sijn naem. | |
7Zijt ghylieden my niet als de kinderen der Ga naar margenoot28 Mooren, ô kinderen Israëls, spreeckt de HEERE? Ga naar margenoot29 En heb ick Israël niet opgevoert uyt Egyptenlant, ende de | |
[Folio 115r]
| |
Philistijnen uyt Ga naar margenoot30 Caphtor, ende de Ga naar margenoot31 Syriers uyt Ga naar margenoot32 Kir? | |
8Siet, de oogen des Ga naar margenoot33 Heeren HEEREN zijn tegen dit Ga naar margenoot34 sondigh Koninckrijck, dat ick het van den Ga naar margenoot35 aerdbodem verdelge: behalven, dat ick het huys Iacobs niet Ga naar margenoot36 gantschlick en sal verdelgen, spreeckt de HEERE. | |
9Want siet, ick Ga naar margenoot37 geve bevel, ende ick sal het huys Israëls onder alle de Heydenen schudden: gelijck als [zaet] geschuddet wort in eene Ga naar margenoot38 zeve; Ga naar margenoot39 ende niet een Ga naar margenoot40 steenken salder ter aerden vallen. | |
10Alle Ga naar margenoot41 sondaers mijns volcks sullen door’t sweert sterven: Die daer seggen; Het Ga naar margenoot42 quaet en sal Ga naar margenoot43 tot ons niet genaken, noch [ons] Ga naar margenoot44 voorkomen. | |
11Ga naar margenoote Te Ga naar margenoot45 dien dage sal ick de vervallene hutte Davids weder oprichten: ende ick sal [kolom] Ga naar margenoot46 hare reten vertuynen, ende Ga naar margenoot47 wat aen haer is afgebroken weder oprichten, ende salse bouwen, als [in] de dagen van oudts. | |
12Op dat Ga naar margenoot48 sy erflick besitten het Ga naar margenoot49 overblijfsel van Edom, ende alle de Heydenen, die Ga naar margenoot50 na mijnen name genoemt worden: spreeckt de HEERE, die dit doet. | |
13Siet de dagen komen, spreeckt de HEERE; dat de ploeger den maeijer, ende de druyven-treder den zaet- Ga naar margenoot51 zaeijer genaken sal: ende de Ga naar margenoot52 bergen sullen van Ga naar margenootf soeten wijne druypen, ende alle de heuvelen sullen Ga naar margenoot53 smelten. | |
14Ende ick sal de Ga naar margenoot54 gevangenisse mijns volcks Israëls wenden, ende sy sullen de verwoeste steden Ga naar margenoot55 herbouwen ende bewoonen, ende wijngaerden planten, ende der selver wijn drincken: ende sy sullen hoven maken, ende der selver vrucht eten. | |
15Ende ick salse Ga naar margenootg in haer Ga naar margenoot56 lant planten: ende sy en sullen niet meer worden uytgeruckt uyt haer lant, dat ick haerlieden gegeven hebbe, seyt de HEERE uwe Godt. | |
Eynde des Propheets AMOS. |
|