Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijGodt geeft ses mannen last om sijne wrake binnen Ierusalem uyt te voeren, vers 1. De heerlickheyt des Heeren wijckt tot den dorpel des Tempels, 3. Godt gebiedt eenen man, in linnen gekleet, alle vrome eerst met een seker teecken te teeckenen, 4. den anderen, datse al de reste sullen verdelgen, 5. welcks beschickt zijnde, ontstelt sich de Propheet grootelicks, 8. ontfanght daer op Godts antwoort, 9. De man in linnen gekleet, rapporteert de verrichtinge sijner commissie, 11. | |
1DAer na riepGa naar margenoot1 hy Ga naar margenoot2 voor mijne ooren [met] luyder stemme, Ga naar margenoot3 seggende; | |
[Folio 68v]
| |
Doet Ga naar margenoot4 de Opsienders Ga naar margenoot5 der stadt naderen: ende elck een met sijn Ga naar margenoot6 verdervende wapen in sijne hant. | |
2Ende siet, Ga naar margenoot7 ses mannen quamen van den wegh Ga naar margenoot8 der hooger poorte, die gekeert is Ga naar margenoot9 na ’t Noorden, ende Ga naar margenoot10 elck een met Ga naar margenoot11 sijn verpletterende wapen in sijn hant, ende Ga naar margenoot12 een man in ’t midden van hen, was Ga naar margenoot13 met linnen bekleet, ende een schrijvers Ga naar margenoot14 inctkoker was Ga naar margenoot15 aen sijne lendenen: ende sy quamen in, ende stonden by Ga naar margenoot16 den koperen altaer. | |
3Ende Ga naar margenoot17 de heerlickheyt des Godts Israëls hief haer op van den Ga naar margenoot18 Cherub, daer op Ga naar margenoot19 hy was, tot den Ga naar margenoot20 dorpel van het huys: ende hy riep tot den man, die met linnen bekleet was, die den schrijvers inctkoker aen sijne lendenen hadde. | |
4Ende de HEERE seyde tot hem; Gaet door, door het midden der stadt, door het midden van Ierusalem: ende Ga naar margenoot21 teeckent een Ga naar margenoot22 teecken op de voorhoofden Ga naar margenoot23 der lieden die suchten, ende uytroepen over alle die grouwelen die in het midden Ga naar margenoot24 der selver gedaen worden. | |
5Maer tot Ga naar margenoot25 die [andere] seyde hy voor mijne ooren; Gaet door, door de stadt achter Ga naar margenoot26 hem, ende Ga naar margenoot27 slaet: u-lieder ooge en verschoone niet, ende en sparet niet. | |
6Ga naar margenoot28 Doodet oude, jongelingen, ende maeghden, ende kinderkens, ende wijven tot verdervens toe: maer en genaket aen niemant, Ga naar margenoot29 op den welcken het teecken is, ende Ga naar margenoot30 beginnet Ga naar margenoot31 van mijn heylighdom: ende sy begonnen van de Ga naar margenoot32 oude mannen, die voor het Ga naar margenoot33 huys waren. | |
7Ende hy seyde tot hen; Ga naar margenoot34 Verontreyniget het huys, ende vervullet Ga naar margenoot35 de voorhoven met verslagene, gaet henen uyt: ende sy gingen henen uyt, ende Ga naar margenoot36 sy sloegen in de stadt. | |
8Het geschiedde nu, als sy- Ga naar margenoot37 se geslagen hadden, ende Ga naar margenoot38 ick overgebleven was; dat ick Ga naar margenoot39 op mijn aengesichte viel, ende riep, ende seyde, Ach Heere HEERE! sult ghy al het overblijfsel Ga naar margenoot40 Israëls verderven, met uwe grimmigheyt uyt te gieten over Ierusalem? [kolom] | |
9Doe seyde hy tot my; De ongerechtigheyt van het huys Israëls ende Iuda is Ga naar margenoot41 gantsch seer groot, ende het lant is met Ga naar margenoot42 bloet vervult, ende de stadt is vol van Ga naar margenoot43 afwijckinge: Ga naar margenoot44 want sy seggen; De HEERE heeft het lant verlaten, ende de HEERE en siet niet. | |
10Daerom oock wat my aengaet, Ga naar margenoota Ga naar margenoot45 mijne ooge en sal niet verschoonen, ende ick en sal niet sparen: ick sal Ga naar margenoot46 haren wegh op haren kop geven. | |
11Ende siet, de Man, die met linnen bekleet was, aen wiens lendenen den inctkoker was, bracht bescheyt weder, seggende: Ga naar margenoot47 Ick hebbe gedaen, Ga naar margenoot48 gelijck als ghy my geboden hadt. |
|