Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Propheet verschrickt zijnde door het voorgaende gesichte, wort van Godt opgericht, versen.1, 2. ende beroepen tot het Propheetlick ampt onder de kinderen Israëls, met onderwijs ende versterckinge tegen hare hartneckigheyt, 3. ende ’t gesichte van eene rolle, die van binnen ende buyten beschreven was, 9. | |
1ENde Ga naar margenoot1 hy seyde tot my; Ga naar margenoot2 Menschen kint, Ga naar margenoot3 staet op uwe voeten, ende ick sal met u spreken. | |
2Ga naar margenoota Soo quam in my, als hy tot my sprack, Ga naar margenoot4 de Geest, die my stelde op mijne voeten: ende ick hoorde Ga naar margenoot5 dien die tot my sprack. | |
3Ende hy seyde tot my; Menschen kint, ick sende u tot de Ga naar margenoot6 kinderen Israëls, tot de rebelleerende Ga naar margenoot7 volckeren, die tegen my gerebelleert hebben: Ga naar margenootb sy, ende hare vaderen hebben overtreden tegen my Ga naar margenoot8 tot op desen selven huydigen dagh. | |
4Ende dese kinderen zijn Ga naar margenoot9 hardt van aengesichte, ende Ga naar margenoot10 stijf van herten: ick sende u tot hen; ende ghy sult tot hen seggen, Ga naar margenoot11 Soo seyt de HEERE. | |
5Ende sy, Ga naar margenoot12 het zy datse ’t hooren sullen, ofte het zy datse ’t laten sullen, (want sy zijn een Ga naar margenootc Ga naar margenoot13 wederspannigh huys:) Ga naar margenootc Ga naar margenoot14 soo sullen sy weten dat Ga naar margenoot15 een Propheet in ’t midden van hen geweest is. [kolom] | |
6Ende ghy, menschen kint, Ga naar margenootd en vreest niet voor hen, ende en vreest niet voor hare woorden; hoe wel wederwillige, ende Ga naar margenoot16 doornen by u zijn, ende ghy by Ga naar margenoot17 scorpioenen woont: en vreest voor hare woorden niet, Ga naar margenoote ende en ontset u niet voor haer aengesichte; want sy zijn een wederspannigh huys. | |
7Maer ghy sult mijne woorden tot hen spreken, het zy datse hooren sullen, ofte het zy datse ’t laten sullen: want sy zijn Ga naar margenoot18 wederspannigh. | |
8Doch ghy, menschen kint, hoort het gene dat ick tot u spreke; en weest ghy niet wederspannigh, gelijck dat wederspannigh huys: opent uwen mont, Ga naar margenootf ende Ga naar margenoot19 eet, dat ick u geve. | |
9Doe sagh ick, ende siet, daer was een hant tot my uytgesteken: ende siet, daer in was de Ga naar margenoot20 rolle eenes boecks. | |
10Ende hy spreydde die voor mijn aengesichte uyt; ende Ga naar margenoot21 sy was beschreven Ga naar margenoot22 voor, ende achter: ende daer in waren geschreven Ga naar margenoot23 klaeghliederen, ende suchtinge, ende wee. |
|