Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijProphetie van de groote drooghte, ende de elenden die in Iuda daer op souden volgen, vers 1, etc. een klaeghlick ende vyerigh gebedt des Propheten, om genade voor Iuda, 7. daer op hem Godt sijn voorbidden met by gevoeghde redenen verbiet, 10. De Propheet verontschuldight het volck, soo veel hy kan, door de verleydinge der valsche Propheten, maer ’t en helpt niet, Godt wil die Propheten, ende het volck te samen straffen, 13. Den Propheet wort bevolen door weeklagen de elenden af te beelden, 17. Hy bidt wederom seer klaeghlick voor het volck, 19. | |
1HEt woort des HEEREN, dat tot Ieremia geschiet is, over de Ga naar margenoot1 saken der grooter drooghte. | |
[Folio 40r]
| |
zijn Ga naar margenoot4 verswackt, sy zijn in het Ga naar margenoot5 swart gekleedet ter aerden toe: ende Ierusalems geschrey Ga naar margenoot6 klimt op. | |
3Ende hare Ga naar margenoot7 voortreffelicke senden hare Ga naar margenoot8 kleyne na water: sy komen tot de Ga naar margenoot9 grachten, sy en vinden geen water, sy komen [met] hare vaten ledigh weder; sy zijn beschaemt, ja worden schaemroot, ende Ga naar margenoot10 bedecken haer hooft. | |
4Om dat het aerdrijck Ga naar margenoot11 gescheurt is, dewijle daer geen regen op der aerden en is: de ackerlieden zijn beschaemt, sy bedecken haer hooft. | |
5Want oock de Ga naar margenoot12 hinden in’t velt werpen jongen, ende verlaten [die,] om datter geen jongh gras en is. | |
6Ende de wout-ezels staen op de hooge plaetsen, sy Ga naar margenoot13 scheppen den wint gelijck de Ga naar margenoot14 draken: hare oogen versmachten, om datter geen Ga naar margenoota kruyt en is. | |
7Ga naar margenoot15 Hoewel onse ongerechtigheden tegen ons Ga naar margenoot16 getuygen, O HEERE, Ga naar margenoot17 doet [het] om uwes naems wille: want onse afkeeringen zijn Ga naar margenoot18 menighvuldigh, wy hebben tegen u gesondight. | |
8O Israëls Ga naar margenoot19 verwachtinge, sijn verlosser in tijt van benauwtheyt! waerom soudt ghy zijn als een Ga naar margenoot20 vreemdelingh in den lande? ende als een Ga naar margenoot21 reysiger, [die slechts] in keert om te vernachten? | |
9Waerom soudt ghy zijn als een Ga naar margenoot22 vertsaeght man? als een helt, [die] niet en kan verlossen? ghy zijt doch in ’t midden van ons, O HEERE, ende wy zijn Ga naar margenoot23 na uwen name genoemt, en verlaet ons niet. | |
10Alsoo seyt de HEERE Ga naar margenoot24 van desen volcke; Sy hebben soo lief gehadt te Ga naar margenoot25 swerven, sy en hebben hare voeten niet bedwongen: daerom en heeft de HEERE geen welgevallen aen hen, Ga naar margenoot26 nu sal hy harer Ga naar margenootb ongerechtigheyt Ga naar margenoot27 gedencken, ende hare sonden Ga naar margenoot28 besoecken. | |
11Wijders seyde de HEERE tot my: Ga naar margenootc En bidt niet voor dit volck Ga naar margenoot29 ten goede. | |
12Ga naar margenootd Of sy schoon vasten, ick en sal na haer geschrey niet hooren, ende of sy schoon Ga naar margenoote brand-offer ende spijs-offer offeren, ick en sal aen haer geen welgevallen hebben: maer door het sweert, ende door den honger, ende door de pestilentie sal ickse Ga naar margenootf verteeren. | |
13Doe seyd’ick; Ach Heere HEERE, siet, die Ga naar margenoot30 Propheten seggen hen, Ghy en sult geen Ga naar margenoot31 sweert sien, ende ghy en sult geenen Ga naar margenoot32 honger hebben: maer Ga naar margenoot33 ick sal u eene Ga naar margenoot34 gewisse vrede geven in dese plaetse. | |
14Ende de HEERE seyde tot my; Die Propheten propheteeren valsch in mijnen name; Ga naar margenootg Ick en hebse niet gesonden, nochte hen bevel gegeven, nochte tot hen gesproken: sy propheteeren u-lieden een Ga naar margenoot35 valsch gesichte, ende Ga naar margenoot36 waersegginge, ende Ga naar margenoot37 nietigheyt, ende haers herten bedriegerije. | |
15Daerom seyt de HEERE alsoo; Aengaende de Propheten, die in mijnen name propheteeren, daer ickse niet gesonden en hebbe, ende sy [dan noch] seggen, Daer en sal geen sweert noch honger in desen lande zijn: [kolom] die selve Propheten sullen door het sweert ende door den honger verteert worden. | |
16Ende het volck, tot welcken sy propheteeren, sullen op de straten van Ierusalem wech geworpen zijn van wegen den honger ende het sweert; ende daer en sal niemant zijn diese begrave, hen, hare wijven, ende hare sonen ende hare dochteren: alsoo sal ick hare Ga naar margenoot38 boosheyt over haer Ga naar margenoot39 uytstorten. | |
17Daerom sult ghy dit woort tot hen seggen; Ga naar margenooth Mijne oogen sullen van tranen Ga naar margenoot40 neder dalen nacht ende dagh, ende niet op houden: want de Ga naar margenoot41 jonckvrouwe der dochter mijns volcks, is gebroken [met] eene groote Ga naar margenoot42 breucke, eene Ga naar margenoot43 plage die seer smertelick is. | |
18Soo ick uyt gae in het velt, siet daer de verslagene van den sweerde; ende soo ick in de stadt kome, siet daer de Ga naar margenoot44 krancke van honger: Ia Ga naar margenoot45 soo wel de Propheten als de Priesters loopen om in’t lant, ende en Ga naar margenoot46 weten niet. | |
19Hebt ghy dan Iuda Ga naar margenoot47 gantschlick verworpen? heeft uwe ziele eene walginge aen Sion? waerom hebt ghy ons geslagen, datter geene Ga naar margenoot48 genesinge voor ons en is? Ga naar margenooti Men wacht na vrede, maer daer en is niet goets; ende na tijt van genesinge, maer siet, daer is verschrickinge. | |
20HEERE, wy kennen onse godtloosheyt, [ende] onser vaderen ongerechtigheyt: want wy hebben Ga naar margenootk tegen u gesondight. | |
21En versmaet [ons] niet, om uwes naems wille; en Ga naar margenoot49 werpt den Ga naar margenoot50 throon uwer heerlickheyt niet neder: Ga naar margenoot51 gedenckt, en Ga naar margenoot52 vernietight niet u verbont met ons. | |
22Zijnder onder de Ga naar margenoot53 ydelheden der Heydenen, die doen regenen? of kan den Hemel Ga naar margenoot54 droppelen Ga naar margenoot55 geven? zijt Ga naar margenootl ghy Ga naar margenoot56 die niet O HEERE onse Godt? daerom sullen wy op Ga naar margenoot57 u wachten; want ghy Ga naar margenoot58 doet alle die dingen. |
|