Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijEen Prophetie van de beroepinge des volcks tot Christum, 1. ende van de groote vreught des selven van wegen de verlossinge door Christum, 2. wiens geboorte, persoon, ampt, ende eeuwigh rijcke de Propheet beschrijft, 5. Daer na komt hy wederom tot de dreygementen over Ephraim, 7. van wegen den hooghmoedt, 9. ende hartneckigheyt des volcks van Israël, 12. ende hare godtloosheyt, 17. | |
1HEt Ga naar margenoot1 Ga naar margenoota volck dat Ga naar margenoot2 in duysternisse wandelt, sal Ga naar margenoot3 een groot licht sien: de gene die woonen Ga naar margenoot4 in het lant van de schaduwe des doots, over deselve sal Ga naar margenoot5 een licht schijnen. | |
2Ga naar margenoot6 Ghy hebt dit volck vermenighvuldight, Ga naar margenoot7 [maer] ghy en hebt de blijdtschap niet groot gemaeckt: sy sullen [nochtans] Ga naar margenoot8 blijde wesen Ga naar margenoot9 voor u aengesichte, gelijck men sich verblijt in den oogst, gelijck men verheught is wanneer men den buyt uyt deylt. | |
3Want Ga naar margenoot10 het jock hares lasts, ende den stock harer schouderen, ende den staf des Ga naar margenoot11 genen die haer dreef, hebt ghy verbroken, Ga naar margenootb gelijck ten dage der Midianiten. | |
4Doe de gantsche strijt der gener die streden, Ga naar margenoot12 met gedruys geschiedde, ende Ga naar margenoot13 de kleederen Ga naar margenoot14 in het bloet gewentelt, ende verbrant wierden, [tot] Ga naar margenoot15 een voedtsel des vyers. | |
5Ga naar margenoot16 Want Ga naar margenoot17 een kint Ga naar margenoot18 is ons geboren, Ga naar margenoot19 een Sone is Ga naar margenoot20 Ga naar margenootc ons Ga naar margenoot21 gegeven, ende Ga naar margenoot22 de heerschappije is op sijne schouder: ende men Ga naar margenoot23 noemt sijnen name Ga naar margenoot24 Wonderlick, Ga naar margenootd Ga naar margenoot25 Raet, Ga naar margenoot26 Stercke Godt, Ga naar margenoot27 Vader der eeuwigheyt, Ga naar margenoot28 Vredevorst: | |
6Der grootheyt Ga naar margenoot29 deser heerschappije, ende des vredes en sal geen eynde zijn op Ga naar margenoot30 den throon Davids, ende in sijn Koninckrijcke, om dat te bevestigen, ende dat te stercken Ga naar margenoot31 met gerichte ende met gerechtigheyt, van nu aen tot in eeuwigheyt toe: den Ga naar margenoot32 Ga naar margenoote yver des HEEREN der heyrscharen sal sulcks doen. | |
7Ga naar margenoot33 De Heere heeft Ga naar margenoot34 een woort gesonden in Iacob, ende Ga naar margenoot35 ’t is gevallen in Israël.[kolom] | |
8Ende al dit volck sal het gewaer worden, Ga naar margenoot36 Ephraim, ende de inwoonder van Ga naar margenoot37 Samaria: Ga naar margenoot38 in hooghmoedt ende grootsheyt des herten seggende, | |
9Ga naar margenoot39 De tichelsteenen Ga naar margenoot40 zijn gevallen, maer [met] Ga naar margenoot41 uytgehouwene steenen sullen wy [wederom] bouwen: Ga naar margenoot42 de wilde vijgeboomen zijn afgehouwen, maer Ga naar margenoot43 wy sullense in cederen veranderen. | |
10Ga naar margenoot44 Want de HEERE sal Ga naar margenoot45 Rezins tegenpartijders tegen hem verheffen: ende hy sal Ga naar margenoot46 sijne vyanden Ga naar margenoot47 te samen vermengen: | |
11De Syriers van voren, ende de Philistijnen van achter, dat sy Ga naar margenoot48 Israël Ga naar margenoot49 op eten Ga naar margenoot50 met vollen monde: Ga naar margenootf Ga naar margenoot51 om allen desen en keert Ga naar margenoot52 sijn toorn niet af, maer sijne hant Ga naar margenoot53 is noch uytgestreckt. | |
12Want Ga naar margenoot54 dit volck Ga naar margenoot55 en keert sich niet Ga naar margenoot56 tot dien die het slaet, ende den HEERE der heyrscharen Ga naar margenoot57 en soecken sy niet. | |
13Daerom sal de HEERE Ga naar margenoot58 afhouwen uyt Israël, Ga naar margenoot59 den kop, ende den steert, Ga naar margenoot59 den tack, ende de biese, Ga naar margenoot60 op eenen dagh. | |
14(De oude ende Ga naar margenoot61 aensienlicke die is de kop: maer de Propheet die Ga naar margenoot62 valsheyt leert, die Ga naar margenoot63 is de steert.) | |
15Ga naar margenoot64 Want Ga naar margenoot65 de leyders deses volcks Ga naar margenoot66 zijn verleyders, ende die van haer geleydet worden, Ga naar margenoot67 worden ingeslockt. | |
16Daerom en sal hem de Heere Ga naar margenoot68 niet verblijden over hare Ga naar margenoot69 jongelingen, ende harer weesen ende harer weduwen en sal hy hem niet ontfermen, want sy zijn al t’samen Ga naar margenoot70 Ga naar margenootg huychelaers, ende boosdoenders, ende Ga naar margenoot71 alle mont spreeckt Ga naar margenoot72 dwaesheyt: Ga naar margenoot73 om allen desen en keert sijn toorn niet af, maer sijne hant is noch uytgestreckt. | |
17Want Ga naar margenooth Ga naar margenoot74 de godtloosheyt brant als vyer, Ga naar margenoot75 doornen ende distelen sal sy verteeren: ende sal aensteecken Ga naar margenoot76 de verwerrede struycken des woudts, die haer verheven hebben [als] Ga naar margenoot77 de verheffinge des roocks. | |
18Van wegen de verbolgentheyt des HEEREN der heyrscharen, Ga naar margenoot78 sal Ga naar margenoot79 het lant verduystert worden: ende het volck sal zijn als Ga naar margenoot80 een voedtsel Ga naar margenoot81 des vyers: Ga naar margenoot82 d’een sal den anderen niet verschoonen. | |
19Soo hy ter rechter hant Ga naar margenoot83 snijt sal hy doch hongeren, ende soo hy ter slincker hant eett, en sal hy doch niet verzadight wor- | |
[Folio 6r]
| |
-den: een yegelick sal het vleesch Ga naar margenoot84 sijnes arms eten: | |
20Ga naar margenoot85 Manasse den Ga naar margenoot86 Ephraim, ende Ephraim den Manasse, [ende] sy sullen te samen Ga naar margenoot87 tegen Iuda zijn: Ga naar margenoot88 om allen desen en keert sijn toorn niet af, maer sijne hant is noch uytgestreckt. |
|