Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij
[Folio *1r]
| |
KORT BERICHT VAN DE Prophetische Schriften in ’t gemeyn, Ende in het bysonder des Propheets JESAIAE.
DE
| |
[Folio *1v]
| |
[Folio *2r]
| |
MEEST alle de Oversetters onder de Christenen, volgen dese ordre, dat sy na de Boecken des Koninghs Salomo, stellen de Boecken der Propheten, (al hoewel de Joden dese ordre niet en volgen) waer onder hier verstaen worden, niet in ’t gemeen de Leeraers ende Uytleggers der verborgentheden Godts, (gelijck dat woort wel gebruyckt wort Rom. 12.7. 1.Cor. 14. versen 1, 3, 32, 39. 1.Thess. 5.20.) oock niet alle de bysondere ende extra-ordinaire Leeraers, van Godt by oprechtinge ofte verval der Kercke gesonden, (hoedanige van Mose af vele geweest zijn, diergelijcke oock eertijts Sienders genoemt wierden, 1.Sam. 9.9.) maer alleen die Propheten, welcker Prophetische Boecken ofte Schriften malkanderen hier in ordre volgen, ende van Godt den Heere, neffens de andere voorgaende Canonijcke Boecken, sijne Kercke zijn overgelevert, ende door sijne genade seer wonderbaerlick, ten besten der selver, tot noch toe voor ondergangh bewaert, tegen alle listen des duyvels, der tyrannen, ende der valsche leeraers, ende harer aenhangeren. Deser Propheten zijn sestien in getale, namelick, vier groote, ende twaelf kleyne: het zijn al te mael heylige Mannen, die door den Geest Godts gedreven wierden, ende den volcke predikende, de afgoderije, ende menigerley andere sonden bestraften, ende den wille des Heeren met allerley vermaninge ende vertroostinge openbaerden, oock veel toekomende dingen verkondighden, soo van straffen, beyde over Godts volck ende over de vyanden, als oock van de verlossinge der Kercke, niet alleen lichaemlick ende tijdelick, maer oock ende principalick, geestelick ende eeuwigh, door den Messiam, op welcken sy alle voornemelick sien, hem na sijn Persoon, Ampt, Rijck ende Weldaden seer klaerlick beschrijvende: (Vergel. Act. 3.24. ende 10. vers 43. Rom. 10.4, etc.) gebruyckende mede verscheyden gesichten, exempelen, gelijckenissen, voorbeelden, ende figuerlicke reden, in hare bestraffingen ende vertroostingen: ende dickwils van toekomende dingen sprekende meer in den voorledenen ende tegenwoordigen, dan in den toekomenden tijt, ten aensien van de sekerheyt der saken, als sullende voorseker geschieden, om dat Godt sulcks in sijnen Raedt besloten ende sijnen Propheten geopenbaert hadde. Van dese hare predicatien die sy tot den volcke deden, hebben sy door Godts bevel ende ingeven des H. Geests de somma in dese hare Prophetische Boecken gestelt, ende der Gemeynte behandight, op dat sy deselve des te beter souden mogen in achtinge nemen: Ende zijn ons oock noch in den Nieuwen Testamente gerecommandeert, Joan. 5.39. Luce 16.29. ende 24. versen 25, 26, 27. Act. 26.22. 2.Petr. 1.19. gelijcker oock verscheydene plaetsen uyt hare Schriften in den Nieuwen Testamente, van onsen Heere CHRISTO, de Euangelisten ende Apostelen worden aengetogen. Het waren Mannen vol des Geestes Godes, vol van wetenschap, ende van yver, tot onderhoudinge ende voortplantinge der ware ende bestraffinge der valscher religie; welsprekende, vrymoedigh ende onvertsaegt om uyt te richten de lasten ende bevelen des Heeren, sonder haer te schromen voor Koningen, ofte Tyrannen. Haer ampt ende bedieninge was onderscheyden van ’t ampt der Priesteren ende Leviten, die ordinairlick den volcke de Wet verklaerden, ende de dagelicksche Offeranden deden: Maer de Propheten waren Mannen extra-ordinairlick van Godt beroepen, dan uyt dese dan uyt gene stamme, insonderheyt in die tijden, in dewelcke de Priesters ende Leviten haer Ampt na behooren niet en bedienden. Onder de groote Propheten, is de Propheet Jesaia, de eerste, oock wel de voornaemste, soo ten aensien der voortreffelicke materien die hy verhandelt, als oock ten aensien van den uytmuntenden, treffelicken, hoogen stijl, die hy doorgaens gebruyckt. In dit sijn Boeck verhandelt hy in de twaelf eerste Capittelen, verscheydene stucken, die eygentlick het volck van Israël | |
[Folio *2v]
| |
betreffen, het welck hy vrymoedelick bestraft, treffelick onderwijst, ernstelick vermaent, ende beweeghlick troostet. Van het dertiende Capittel tot het negen en twintighste worden beschreven de Prophetien, die de vreemde, ofte uytheemsche natien, vyanden van Godts volck, als oock de tien stammen Israëls, die haer van Juda hadden afgescheurt, aengaen, verkondigende den selven seer sware straffen: nochtans daer onder vermengende seer troostelicke beloften der genade Godes, voor de boetveerdige, der welcker sy om des Messiae wille souden deelachtigh worden. Van het negen en twintighste Capittel tot het ses en dertighste wort gesproken van de verwoestinge der stadt Jerusalem door de Babyloniers, ende de gevangenisse ofte wechvoeringe des Joodschen volcks uyt haer lant na Babylonien: Daer onder mede vermenght worden treffelicke ende schoone vertroostingen van het Rijcke CHRISTI. Van het ses en dertighste tot het veertighste wort by occasie ingevoeght de Historie des Koninghs Hizkia uyt het II.Boeck der Koningen, Cap. 18. ende uyt 2.Chron. Cap. 32. Van het veertighste tot het negen en veertighste toe voorseyt de Propheet de toekomste JESU CHRISTI, ende de geestelicke verlossinge sijner Kercke, afgebeelt door de verlossinge der Joden uyt de Babylonische gevangenisse, door den Koningh Cores: mitsgaders hare herstellinge in haren vorigen staet. Voorts worden in’t volgende tot aen’t eynde des Boecks, beschreven verscheydene seer klare Prophetien van de Persoon ende het Ampt CHRISTI, van sijn Koninckrijck, ’t welck over de gantsche werelt soude uytgebreyt worden, van sijn Lijden ende Sterven, ende van sijne verheerlickinge, mitsgaders van de Predikatie des H. Euangelii, van de beroepinge der Heydenen, die door de Predikatie des H. Euangelii tot CHRISTUM souden geroepen, ende sijnen volcke toegevoeght worden: Als oock van de groote weldaden, die CHRISTUS sijnen uytverkorenen heeft verworven, ende van de gelegentheyt der Kercke Godes, soo hier op aerden als in het toekomende leven. Dit alles beschrijft de Propheet soo duydelick ende soo klaerlick, dat hy meer schijnt te beschrijven een Historie van dingen die geschiet zijn, dan eene voorsegginge van toekomende dingen. Ten welcken aensien eenige oude Leeraers geoordeelt hebben, dat Jesaia met recht soo wel een Euangelist, als een Propheet moge genoemt worden, ettelicke hondert jaren voor de komste CHRISTI in den vleesche, somtijts by na soo duydelick sprekende van de Persoon, het Ampt, ende de mirakelen CHRISTI, als naderhant de Apostelen, ende Leeraers des Nieuwen Testaments gedaen hebben. Wat nu aengaet de persoon des Propheten Jesaia; het wort daer voor gehouden, dat sijn vader Amos geweest zy de broeder van Azaria den Koningh van Juda, alsoo dat de Propheet Jesaia geweest zy een aensienlick persoon, van Konincklicke stamme, gelijck dan Godt de Heere t’allen tijden tot het Prophetisch ampt beroepen heeft persoonen van allerley conditien, van hoogen ende leegen staet. Aengaende den tijt in welcken de Propheet Jesaia gepropheteert heeft, daer van wort getuyght in het eerste vers des eersten Capittels, dat hy gepropheteert heeft in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, Koningen van Juda. Alsmen berekent de jaren der regeeringe deser vier Koningen, soo is daer uyt af te nemen, dat Jesaia gepredickt heeft ten minsten seven en veertigh jaer, die beginnende in ’t laetste jaer des Koninghs Uzziae (in ’t welcke hy het gesichte gesien heeft, dat hy Cap. 6 verhaelt) ende eyndigende met het veertiende jaer des Koninghs Hizkia, in ’t welcke de Gesanten des Koninghs van Babel tot hem gekomen zijn, als te sien is Cap. 39. ende 2.Reg. 20. maer indien de Propheet Jesaia geleeft heeft tot in de regeeringe des Koninghs Manasse, door wiens bevel hy doorzaeght, ende alsoo gedoot soude zijn (gelijck eenige schrijven) soo heeft hy meer dan sestigh jaren langh gepredickt ende gepropheteert, ende is, volgens dien, tot eenen grooten ouderdom gekomen. | |
FINIS |
|