Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Prediker leert hier, hoe dat alle dingh in de werelt sijnen tijt ende beloop heeft, soo als ’t Godt verordineert heeft, versen 1, 2, etc. daer uyt besluytende, dat de mensche niet beter doen en kan, dan dat hy in dit leven de gaven Godes met vreught geniete, doende goet aen sijnen evennaesten, 12. Daer na spreeckt hy van de ongerechtigheyt die men in ’t gerichte siet plegen, 16, etc. hy wijst oock aen, dat de menschen soo wel moeten sterven, als ’t vee, 18, 19. als oock dat sy uyt de gemeyne conditien der stervenden niet verstaen en kunnen, of hare ziele onsterflick zy, 19, etc. besluytende vers 22. als boven. | |
1Ga naar margenoot1 ALles heeft eenen bestemden tijt: ende alle Ga naar margenoot2 voornemen onder den hemel heeft sijnen tijt. | |
2Daer is een tijt om geboren te worden, ende een tijt om te sterven: een tijt om te planten, ende een tijt om het geplantte uyt te roeijen. | |
3Een tijt Ga naar margenoot3 om te dooden, ende een tijt om Ga naar margenoot4 te genesen: een tijt om Ga naar margenoot5 af te breken, ende een tijt om te bouwen. | |
4Een tijt om te weenen, ende een tijt Ga naar margenoot6 om te lacchen: een tijt Ga naar margenoot7 om te kermen, ende een tijt Ga naar margenoot8 om op te springen. | |
5Een tijt Ga naar margenoot9 om steenen wech te werpen, ende een Ga naar margenoot10 tijt om steenen te vergaderen: een tijt Ga naar margenoota om te omhelsen, ende een tijt om verre te zijn van omhelsen. | |
6Een tijt Ga naar margenoot11 om te soecken, ende een tijt om Ga naar margenoot12 te laten verloren gaen: een tijt om te bewaren, ende een tijt om Ga naar margenoot13 wech te werpen. | |
7Een tijt Ga naar margenoot14 om te scheuren, ende een tijt om toe te naeijen: een tijt om te swijgen, ende een tijt om te spreken. | |
8Een tijt om lief te hebben, ende een tijt om te haten: een tijt van oorloge, ende een tijt van vrede. | |
9Ga naar margenoot15 Wat Ga naar margenootb voordeel heeft hy die werckt, van het gene dat hy bearbeyt? Ga naar margenoot16 | |
10Ick hebbe gesien de besigheyt, die Godt de kinderen der menschen gegeven heeft, om haer selven daer mede te bekommeren. | |
11Ga naar margenoot17 Hy heeft yeder dingh Ga naar margenoot18 schoon gemaeckt in sijnen tijt: oock heeft hy Ga naar margenoot19 de eeuwe Ga naar margenoot20 in haer herte geleyt, sonder dat een mensche het werck dat Godt gemaeckt heeft, Ga naar margenoot21 kan uytvinden, Ga naar margenoot22 van ’t begin tot het eynde toe. | |
12Ick hebbe gemerckt, datter niet beters Ga naar margenoot23 voor haerlieden en is, dan sich te verblijden, ende Ga naar margenoot24 goet te doen in sijn leven. | |
13Ia oock dat yeder mensche Ga naar margenoot25 ete ende drincke, ende het goede Ga naar margenoot26 geniete van al sijnen arbeyt: [dit] is een gave Godts. | |
[Folio 293v]
| |
niet toe te doen, noch daer en is niet af te doen: ende Godt doet [dat,] op dat men vreese voor sijn aengesichte. | |
15Het gene dat geweest is, dat is nu, ende wat wesen sal, dat is alreede geweest: ende Ga naar margenoot28 Godt soeckt het wechgedrevene. | |
16Voorder Ga naar margenoot29 hebb’ ick oock gesien onder de sonne, Ga naar margenoot30 ter plaetse des gerichts, aldaer was godtloosheyt: ende ter plaetse der gerechtigheyt, aldaer was godtloosheyt. | |
17Ick seyde in mijn herte, Godt sal Ga naar margenoot31 den rechtveerdigen, ende den godtloosen oordeelen: Ga naar margenoot32 want Ga naar margenoot33 aldaer is de tijt voor alle voornemen, ende over alle werck. | |
18Ick seyde in mijn herte Ga naar margenoot34 van de gelegentheyt der menschen kinderen, dat Godt hen Ga naar margenoot35 sal verklaren, ende dat sy sullen sien, dat sy [als] de beesten zijn aen haer selven. | |
19Want wat den kinderen der menschen wedervaert, dat wedervaert oock den beesten, ende Ga naar margenoot36 eenerley wedervaert hen [beyden:] gelijck Ga naar margenoot37 die sterft, alsoo sterft Ga naar margenoot38 dese, ende Ga naar margenoot39 sy alle hebben Ga naar margenoot40 eenerley adem, ende de uytnementheyt der menschen boven de beesten, Ga naar margenoot41 is geene: want Ga naar margenoot42 alle zijnse ydelheyt. | |
20Sy gaen alle Ga naar margenoot43 na eene plaetse: sy Ga naar margenoot44 Ga naar margenootc zijn alle uyt den stof, ende sy keeren alle weder tot den stof. | |
21Wie merckt dat Ga naar margenoot45 de adem van de kinderen der menschen Ga naar margenoot46 opvaert na boven, ende de adem der beesten Ga naar margenoot47 nederwaerts vaert in de aerde? | |
22Dies ick gesien hebbe, datter niet beters en is, dan dat de mensche hem verblijde Ga naar margenoot48 van sijne wercken, want Ga naar margenoot49 dat is sijn deel: want Ga naar margenoot50 wie sal hem daer henen brengen, dat hy siet het gene dat na hem geschieden sal? |
|