Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

Psalm xciiij.

De Propheet bidt Godt dat hy wrake doe over de tyrannen ende godtloose, die hy hier beschrijft, hen aenwijsende Godes voorsichtigheyt in het scheppen ende regeeren der werelt, ende hy troost de Godtsalige met de hulpe, ende verlossingen, die de Heere gewoon is den sijnen te bewijsen.

1

O Godt ¹ der wraken, O HEERE, Godt der wraken, ^{a 2} verschijnt blinckende.

1 D. die sware wrake of straffe doet over de ongerechtigheyt, ende dien alle wrake toebehoort, Deut. 32. vers 35.

a Deuter. 32.2. Psalm 50.2. ende 80.2.

2 Te weten, tot onsen troost, ende tot schrick onser vyanden. siet Psal. 80. vers 2.

2

Ghy ³ Richter der aerde, ⁴ verheft u: brenght vergeldinge weder over de hoovaerdige.

3 Dat is, der menschen die op der aerde woonen, als Gen. 18. vers 25. Psalm 82.8.

4 T.w. tot rechtveerdige wrake. siet Psalm 7.7.

3

Hoe lange sullen de godtloose, O HEERE? hoe lange sullen de godtloose ⁵ van vreught opspringen?

5 T.w. van wegen de onderdruckinge ende het kruys der vromen.

4

Uytgieten? hardt spreken? alle werckers der ongerechtigheyt sich beroemen?

5

O HEERE, sy verbrijselen u volck: ende sy verdrucken ⁶ u erfdeel.

6 Dat is, u volck, het welck u soo lief is als den mensche sijn erfgoet.

6

De weduwe ende den vreemdelingh dooden sy: ende sy vermoorden de weesen,

7

Ende seggen, ^b de HEERE en siet het niet: ende de Godt Iacobs en merckt het niet.

b Psalm 10.11, 13. ende 59.8.

8

^c Aenmerckt ⁷ ghy onvernuftige onder den volcke, ende ghy dwase, wanneer sult ghy verstandigh worden?

c Psalm 92.7.

7 Dat is, die sonder verstant zijt als beesten. siet de aenteeckeninge Psal. 49. op vers 11. ende 92. vers 7.

9

^d Soude die de oore plant, niet hooren? soude die de ooge formeert, niet aenschouwen?

d Exod. 4.11.

10

Soude ⁸ die de Heydenen tuchtight, niet straffen? ⁹ Hy die den mensche wetenschap leert?

8 D. die geheele volcken ende lantschappen wel weet te besoecken met sijne geesselingen, soude die niet een voor een, wannneer hy swaerlick tegen hem sondight, straffen?

9 Als of hy seyde, soude die niet weten, watter omme gaet onder de menschen, ende wat de godtloose doen?

11

^e De HEERE weet de gedachten des menschen, datse ydelheyt zijn.

e 1.Corinth. 3.20.

12

Welgelucksaligh is de man, O HEERE, ¹⁰ dien ghy tuchtight: ende dien ghy leert uyt uwe wet,

10 Te weten, om hem tot verstant, ende tot kennisse van u, ende van hemselven te brengen.

13

Om hem ruste te geven van de quade dagen: ¹¹ tot dat de kuyl voor den godtloosen gegraven wert.

11 Dat is, tot dat de godtloose tot sijnen verderve kome.

14

Want ^f de HEERE en sal sijn volck niet begeven: noch hy en sal sijn erve niet verlaten.[kolom]

f 1.Sam. 12.22. Rom. 11.1, 2.

15

Want ¹² het oordeel sal weder keeren tot de gerechtigheyt: ende alle oprechte van herte sullen ¹³ het selve na volgen.

12 De sin deser woorden is, Het laet sich nu aensien, als of de oordeelen Godes, tegen sijne gerechtigheyt liepen, dewijle Godt de goede plaeght, maer de godtloose in goede ruste ende vrede sitten laet: Maer het oordeel Godes sal eyndelick weder keeren tot de gerechtigheyt, ende de vrome sullen verlost ende saligh gemaeckt, maer de godtloose sullen gestraft ende verdoemt worden. Vergel. Iesa. 28.17.

13 Te weten, recht, of oordeel, daer hy stracks van gesproken heeft, namelick, na dat sy Godes gerechtigheyt over de godtloose sullen gesien hebben. Anders, sullen hem, of, den selven, Te weten, Heere, na volgen. Hebr. achter het selve, of, hem [zijn.]

16

Wie sal voor my ¹⁴ staen tegen de boosdoenders? wie sal sich voor my stellen tegen de werckers der ongerechtigheyt?

14 Te weten, om my te helpen: Als of hy seggen wilde, Niemant onder de menschen, maer het sal Godt de Heere zijn. siet Esth. 8.11. de Psalmist klaeght dat hy van sijne vrienden in den noot is verlaten geweest.

17

’t En ware dat de HEERE my een hulpe geweest ware: ¹⁵ mijne ziele hadde ¹⁶ by na ¹⁷ in de stilte gewoont.

15 D. ick, welverstaende soo veel mijn lichaem aengaet.

16 Ofte, haest, schier, op weynigh na, korts.

17 D. Ick ware haest om hals geweest, en onder d’aerde, daer men sprakeloos leyt, ende den Heere niet prijsen en kan, Als Iob cap. 3. versen 17, 18. Psalm 88. vers 13. ende 107.18. ende 115. vers 17.

18

Als ¹⁸ ick seyde, Mijn voet wanckelt, uwe goedertierenheyt, O HEERE, ondersteunde my.

18 Te weten, niet anders wetende, dan dat ick teenemael ter neder, ende als onder voet lagh.

19

¹⁹ Als mijne gedachten binnen in my vermenighvuldight wierden, hebben uwe vertroostingen mijne ziele verquickt.

19 Ofte, in de veelheyt mijner gedachten in het midden van my. Siet de aenteeckeninge Iob cap. 20. op vers 14.

20

Soude sich ²⁰ de stoel der schadelickheden met u vergeselschappen? die moeyte verdichtet ²¹ by insettinge?

20 Dat is, de schadelicke ende godtloose Richters: Verstaet hier by, Geensins.

21 Dat is, door een besluyt. Ofte, tegen de insettinge? Dat is, tegen de geboden die Godt heeft ingesett. Anders, voor een wet, D. in de plaetse van goede wetten.

21

Sy ²² rotten sich t’samen tegen de ziele des rechtveerdigen: ende sy ²³ verdoemen onschuldigh bloet.

22 T.w. de godtloose ende onrechtveerdige Richters.

23 Siet Iob 10. op vers 2.

22

Doch de HEERE is my geweest tot een hoogh vertreck: ende mijn Godt tot ²⁴ een steenrotze mijner toevlucht.

24 Te weten, daer ick seker wesen konde, ende buyten alle periickel. Siet Psalm 91.14.

23

Ende ²⁵ hy sal hare ongerechtigheyt op hen doen weder keeren, ende hy salse ²⁶ in hare boosheyt verdelgen: de HEERE onse Godt salse verdelgen.

25 Dat is, hy sal hen na hare verdiensten vergelden.

26 Ofte, van wegen hare boosheyt.