Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDavid zijnde in perijckel van omcingelt ende overvallen te worden, klaeght Godt sijne benauwtheyt, ende bidt seer anghstighlick om vernietinge van de aenslagen sijner vyanden, welker wreetheyt, valsheyt ende trouwloosheyt (bysonderlick van eenen) hy Gode voordraeght, doch propheteerende haren ondergangh, ende sich versekerende van Godts verhooringe, sterckt sich selven ende alle geloovige in het vertrouwen op Godt, die de vrome behoudt, ende de godtloose verdoet. | |
2O Godt, neemt mijn gebedt ter ooren: ende en verberght u niet voor mijne smeeckinge. | |
3Merckt op my, ende verhoort my: ick bedrijve misbaer in mijne Ga naar margenoot2 klaghte, ende maeck Ga naar margenoot3 getier; | |
4Om den Ga naar margenoot4 roep des vyants, van wegen de beanghstiginge Ga naar margenoot5 des godtloosen: | |
[Folio 252r]
| |
want sy schuyven Ga naar margenoot6 ongerechtigheyt op my, ende in toorne haten sy my. | |
5Mijn herte Ga naar margenoot7 smert in het binnenste van my: ende verschrickingen des Ga naar margenoot8 doots zijn op my gevallen. | |
6Vreese ende bevinge komt my aen: ende grouwen overdeckt my. | |
7Soo dat ick segge; Ga naar margenoot9 Och dat my yemant Ga naar margenoot10 vleugelen, als eener Ga naar margenoot11 duyve, gave! Ick soude henen vliegen, Ga naar margenoot12 waer ick blijven mochte. | |
8Siet, ick soude Ga naar margenoot13 verre wech swerven: ick soude Ga naar margenoot14 vernachten in de woestijne, Ga naar margenoot15 Sela! | |
9Ga naar margenoot16 Ick soude haesten dat ick ontquame; van den Ga naar margenoot17 drijvenden wint, van den storm. | |
10Verslindtse, Heere, deylt hare Ga naar margenoot18 tonge: want ick sie Ga naar margenoot19 wrevel ende twist in de Ga naar margenoot20 stadt. | |
11Dagh ende nacht Ga naar margenoot21 omringense haer op hare mueren: ende ongerechtigheyt ende overlast is binnen in haer. | |
12Ga naar margenoot22 Enckel verdervinge is binnen in haer: ende list ende bedrogh en wijckt niet van hare strate. | |
13Want het en is geen Ga naar margenoot23 vyant, [die] my hoont, anders soud’ick het hebben gedragen; ’t en is mijn hater niet, [die] sich tegen my Ga naar margenoot24 groot maeckt, anders soud’ick my voor hem Ga naar margenoot25 verborgen hebben. | |
14Maer ghy zijt het, O mensch als van mijne Ga naar margenoot26 weerdigheyt; mijn Ga naar margenoot27 leytsman, ende mijn bekende: | |
15Die wy t’samen Ga naar margenoot28 in soetigheyt heymelick raet pleeghden: wy wandelden Ga naar margenoot29 in geselschap ten Huyse Godes. | |
16Ga naar margenoot30 Dat hen de Ga naar margenoot31 doot als een schult-eysscher overvalle, datse levendigh ter hellen neder dalen: want boosheden zijn in hare Ga naar margenoot32 wooninge in het binnenste van hen. | |
17My aengaende, ick sal tot Godt roepen: ende de HEERE sal my verlossen. | |
18Ga naar margenoot33 ’s Avonts, ende ’s morgens, ende ’s middaghs sal ick klagen ende getier maken: ende hy sal mijne stemme hooren. | |
19Hy heeft mijne Ga naar margenoot34 ziele in vrede verlost van den strijt Ga naar margenoot35 tegen my: want Ga naar margenoot36 met menighten zijnse tegen my geweest.[kolom] | |
20Godt sal hooren, ende salse plagen, als die van oudts Ga naar margenoot37 sitt, Ga naar margenoot38 Sela! dewijle by hen Ga naar margenoot39 gantsch geene veranderinge en is, ende sy Godt niet en vreesen. | |
21Ga naar margenoot40 Hy Ga naar margenoot41 slaet sijne handen aen de gene die Ga naar margenoot42 vrede met hem hadden: hy ontheylight sijn Ga naar margenoot43 verbont. | |
22Sijn Ga naar margenoot44 mont is gladder Ga naar margenoot45 dan boter, maer sijn herte is Ga naar margenoot46 krijgh: sijne woorden zijn sachter dan olie, maer deselve zijn Ga naar margenoot47 bloote sweerden. | |
23Ga naar margenoot48 Werpt Ga naar margenoot49 uwe sorge op den HEERE, ende hy sal u Ga naar margenoot50 onderhouden: Ga naar margenoot51 hy sal in eeuwigheyt niet toelaten, dat de rechtveerdige wanckele. | |
24Maer ghy, O Godt, sult Ga naar margenoot52 die doen neder dalen in den put des verderfs; de Ga naar margenoot53 mannen des bloets ende bedroghs en sullen hare dagen niet ter Ga naar margenoot54 helfte brengen: Ick daer en tegen sal op u vertrouwen. |
|