Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijSiet den inhoudt deses Psalms op den veertienden Psalm. | |
1EEn’ Ga naar margenoot1 onderwijsinge Davids: voor den Ga naar margenoot2 Oppersanghmeester op Ga naar margenoot3 Machalath. | |
2Ga naar margenoot4 De dwaes Ga naar margenoota seyt in sijn herte; Daer en is geen Godt: sy verderven’t ende sy bedrijven grouwelick onrecht, Ga naar margenootb daer is niemant die goet doet. | |
3Godt heeft uyt den hemel neder gesien op de menschen kinderen, Ga naar margenootc om te sien, of yemant verstandgch ware; die Godt sochte. | |
4Een yeder van hen is te rugge gekeert, t’samen zijn sy stinckende geworden, daer en is niemant die goet doet; oock niet een. | |
5Hebben dan de werckers der ongerechtigheyt geene kennisse? die mijn volck op eten, [als of] sy broot aten? sy en roepen Godt niet aen. | |
6Aldaer zijn sy met vervaertheyt ver-[kolom]vaert geworden, [daer] Ga naar margenoot6 geene vervaertheyt en was; want Godt heeft de Ga naar margenoot7 beenderen des genen, die Ga naar margenoot8 u belegerde, verstroyt: ghy hebtse beschaemt gemaeckt, want Godt heeftse Ga naar margenoot9 verworpen. | |
7Och dat Israëls Ga naar margenoot10 verlossingen uyt Zion quamen! Als Godt de gevangene sijns volcks sal doen weder keeren, [dan] sal sich Iacob verheugen, Israël sal verblijdt zijn. |
|