Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijRegister van Priesteren ende Leviten, die met Zerubbabel uyt de gevangenisse gekomen waren, vers 1, etc. Successie der Hoogepriesteren van Iesua tot op Iaddua, 10. Register van de Overste Priesteren, die in plaetse der voorengenoemde gesuccedeert zijn, 12. Beschrijvinge van de Overste Leviten, 22. Verhael van de inwyinge der mueren van Ierusalem, 27. Verordeninge van Thresoriers over de goederen der Priesteren ende Leviten, 44. | |
1DIt nu zijn de Ga naar margenoot1 Priesters ende de Leviten, die met Ga naar margenoot2 Zerubbabel den sone Sealthiëls, ende Ga naar margenoot3 Iesua, optogen: Seraja, Ieremja, Ezra, | |
3Sechanja, Rehum, Meremoth, | |
4Iddo, Ginnethoi, Abja, | |
5Mijamin, Maadja, Bilga, | |
6Semaja, ende Iojarib, Iedaja, | |
7Sallu, Amok, Hilkja, Iedaja: dat waren de Hoofden der Priesteren, ende hare broederen, in de dagen van Iesua. | |
8Ende de Leviten waren; Iesua, Binnui, Kadmiël, Serebja, Iuda, Matthanja: Ga naar margenoot5 hy, ende sijne broederen waren over de Ga naar margenoot6 danckseggingen. | |
10Iesua nu gewan Iojakim: ende Iojakim gewan Eljasib, ende Eljasib gewan Iojada: | |
12Ende in de dagen Ga naar margenoot9 Iojakims, waren Priesters Ga naar margenoot10 Hoofden der vaderen: Ga naar margenoot11 van Seraja, was Meraja; van Ieremja, Hananja: | |
13Van Ezra, Mesullam; van Amarja, Iohanan: | |
14Van Melichu, Ionathan; van Sebanja, Ioseph: | |
15Van Harim, Adna; van Merajoth, Helkai: | |
16Van Iddo, Zacharia: van Ginnethon, Mesullam: | |
17Van Abja, Zichri: van Minjamin, van Moadja, Piltai: | |
18Van Bilga, Sammua; van Semaja, Ionathan: | |
19Ende van Iojarib, Matthenai; van Iedaja, Uzzi: | |
20Van Sallai, Kallai; van Amok, Heber: | |
21Van Hilkia, Hasabja; van Iedaja, Nethaneël: | |
22[Van] de Leviten, werden in de dagen van Eljasib, Iojada, ende Iohanan, ende Iaddua, de Hoofden der vaderen beschreven: mitsgaders de Priesteren, tot het Koninckrijke van Ga naar margenoot12 Darius den Persiaen. | |
23De kinderen van Levi, de Hoofden der vaderen, werden beschreven in het boeck der Ga naar margenoota Chroniken: tot de dagen Ga naar margenoot13 Iohanans des Ga naar margenoot14 soons Eljasibs toe. | |
24De Hoofden dan der Leviten waren, Hasabja, Serebja, ende Iesua de sone Kadmiëls, ende hare broederen tegen hen over, om te prijsen [ende] te dancken, na het gebodt Davids, des Ga naar margenoot15 mans Godts: Ga naar margenoot16 wacht tegen wacht. | |
25Mathanja, ende Bakbukja, Obadja, Mesullam, Talmon, [ende] Akkub, waren Poortiers, de wacht waernemende, by de Ga naar margenoot17 schatkamers der poorten. | |
26Dese waren in de dagen Iojakims, des soons Iesua, des soons Iozadaks: Ende in de dagen Nehemia des Lantvooghts, [kolom] ende des Priesters Ezra, des Schriftgeleerden. | |
27In de Ga naar margenoot18 inwyinge nu van Ierusalems muer, sochten sy de Leviten uyt alle hare Ga naar margenoot19 plaetsen, dat syse te Ierusalem brachten: om de inwyinge te doen met vreughde, ende met danckseggingen, ende met gesangh, cymbalen, luyten, ende met harpen. | |
28Alsoo werden de kinderen der Sangers versamelt, soo uyt het vlacke velt rontom Ierusalem, als uyt de Ga naar margenoot20 dorpen van Ga naar margenoot21 Netophati: | |
29Ende uyt den Ga naar margenoot22 huyse van Gilgal, ende uyt de velden van Ga naar margenoot23 Geba, ende Ga naar margenoot24 Azmaveth: want de Sangers hadden hen dorpen Ga naar margenoot25 gebouwt, rontom Ierusalem. | |
30Ende de Priesters ende de Leviten Ga naar margenoot26 reynighden haer selven: daer na reynighden sy het volck, ende de poorten, ende den muer. | |
31Doe deed’ick de Vorsten van Iuda opgaen op den muer: Ende ick stelde twee groote danck-chooren, ende omgangen, Ga naar margenoot27 [eenen] ter rechter hant op den muer, na de Ga naar margenoot28 mistpoorte toe. | |
32Ende achter hen gingh Hosaja, ende de helft der Vorsten van Iuda, | |
33Ende Azarja, Ezra, ende Mesullam, | |
34Iuda, ende Benjamin, ende Semaja, ende Ieremja; | |
35Ende van de Priesters kinderen met trompetten: Zacharja de sone Ionathans, des soons Semaja, des soons Matthanja, des soons Michaja, des soons Zacchurs, des soons Asaphs: | |
36Ende sijne broeders, Semaja, ende Azareël, Milalai, Gilalai, Maai, Nethaneël, ende Iuda, Hanani, met musijck-instrumenten Ga naar margenoot29 Davids, des Ga naar margenoot30 mans Godts: ende Ezra de Schriftgeleerde [gingh] voor haer aengesichte henen. | |
37Voorts na de fonteynpoorte, ende tegen hen over, gingen sy op by de trappen van Davids stadt, door den opgangh des muers: boven Davids huys, tot aen de waterpoorte, tegen ’t Oosten. | |
38De tweede danck-choor nu, die gingh Ga naar margenoot31 tegen over, ende ick achter dien, met de helft des volcks, op den muer, van boven den back-ovens toren, tot aen den breeden muer: | |
39Ende van boven de poorte Ephraims, ende Ga naar margenoot32 boven de oude poorte, ende boven de vischpoorte, ende den toren Hananeël, ende den toren Mea, tot aen de schaepspoorte, ende sy Ga naar margenoot33 bleven staen in de gevangenpoorte. | |
40Daer na stonden de beyde danck-chooren in Godes Huys: oock ick, ende de helft der Overheden met my. | |
41Ende de Priesters, Eljakim, Maaseja, Minjamin, Michaja, Elioënai, Zacharja, Hananja, met trompetten. | |
42Voorts Maaseja, ende Semaja, ende Eleazar, ende Uzzi, ende Iohanan, ende Malchia, ende Elam, ende Ezer: oock lieten sich de Sangers hooren, met Izrahia den Opsiender. | |
43Ende sy offerden des selven daeghs groote slacht-offeren, ende waren vrolick; want Godt hadse vrolick gemaeckt met groote vrolickheyt, ende oock waren de wijven ende de kinderen vrolick: soo dat de vrolickheyt van Ierusalem, tot van verre gehoort wert. | |
44Oock werden ten selven dage mannen gestelt over de Ga naar margenoot34 kameren, tot de schatten, tot de hef-offeren, tot de eerstelingen, ende tot de tienden, om daer in uyt de ackeren Ga naar margenoot35 der steden te versamelen de deelen Ga naar margenoot36 der wet, voor de Priesteren ende voor de Leviten: want Iuda Ga naar margenoot37 was vrolick | |
[Folio 214v\Nehemia reformeert wederom.]
| |
over de Priesteren, ende over de Leviten, die daer Ga naar margenoot38 stonden, | |
45Ende Ga naar margenoot39 namen de wacht hares Godts waer, ende de wacht der Ga naar margenoot40 reyniginge, Ga naar margenoot41 oock de Sangers, ende de Poortiers: na den Ga naar margenootb gebode Davids, [ende] sijns soons Salomo. | |
46Want in de dagen Davids, ende Ga naar margenoot42 Asaphs, van oudts, warender Ga naar margenoot43 Hoofden der Sangers, ende des lofgesanghs, ende der danckseggingen tot Godt. | |
47Daerom gaf gantsch Israël, in de dagen Zerubbabels, ende in de dagen van Nehemia, de Ga naar margenoot44 deelen der Sangers, ende der Poortiers, Ga naar margenoot45 elcks dagelicks op sijnen dagh: Ende Ga naar margenoot46 sy Ga naar margenoot47 heylighden voor de Leviten, ende de Leviten Ga naar margenoot48 heylighden voor de kinderen Aarons. |
|