Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijOrdeninge der Sangers uyt de kinderen Asaphs, Hemans, ende Ieduthuns, vers 1, etc. in vier en twintigh ordenen afgedeylt, 31. | |
1ENde David, mitsgaders Ga naar margenoot1 de Overste des heyrs, scheydde af ten dienste, van de kinderen Asaphs, ende Hemans, ende Ieduthuns, die met harpen, met luyten, ende met cymbalen propheteeren souden: Ende Ga naar margenoot2 die onder hen getelt werden, waren mannen bequaem tot den wercke hares dienstes. | |
2Van de kinderen Asaphs waren, Zaccur, ende Ioseph, ende Nethanja, ende Ga naar margenoot3 Asarela, kinderen Asaphs: Ga naar margenoot4 aen de hant Asaphs, die Ga naar margenoot5 aen des Koninghs handen Ga naar margenoot6 propheteerde. | |
3Aengaende Ieduthun: de kinderen Ieduthuns waren Gedalja, ende Ga naar margenoot7 Zeri, ende Iesaja, Hasabja, ende Matthitja, Ga naar margenoot8 sesse, aen de handen hares vaders Ieduthuns, op harpen propheteerende met den HEERE te dancken ende te loven. | |
4Aengaende Heman: de kinderen van Heman waren Bukkija, Mattanja, Ga naar margenoot9 Uzziël, Ga naar margenoot10 Sebuël, ende Ierimoth, Hananja, Hanani, Eliatha, Giddalti, ende Romamti-Ezer, Iosbekasa, Mallothi, Hotir, Mahazioth. | |
5Dese alle waren kinderen Hemans Ga naar margenoot11 des Sienders des Koninghs, Ga naar margenoot12 in de woorden Godes, Ga naar margenoot13 om den hoorn te verheffen: want Godt hadde Heman Ga naar margenoot14 veertien sonen gegeven, ende drie dochters. | |
6Dese waren altemael aen de handen hares vaders [gestelt] tot den gesange des Huyses des HEEREN, op cymbalen, luyten, ende harpen, ten dienste des Huyses Godes: Ga naar margenoot15 aen de handen des Koninghs, Asaphs, Ieduthuns, ende Hemans. | |
7Ende haer getal met hare broederen, [kolom] die geleert waren in het gesangh des HEEREN, alle Ga naar margenoot16 meesters, was Ga naar margenoot17 twee hondert acht en tachtentigh. | |
8Ende Ga naar margenoot18 sy wierpen de loten over de wacht, tegen malkanderen, Ga naar margenoot19 soo de kleyne, als de groote, den meester met den leerlingh. | |
9Het eerste lot nu gingh uyt voor Ga naar margenoot20 Asaph, [namelick] voor Ga naar margenoot21 Ioseph: het tweede voor Gedalja, hy ende sijne broederen, ende sijne sonen, waren twaelve. | |
10Het derde voor Zaccur, sijne sonen ende broederen; twaelve. | |
11Het vierde voor Iizri, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
12Het vijfde voor Nethanja, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
13Het seste, voor Bukkija, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
14Het sevenste, voor Iesarela, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
15Het achtste, voor Iesaja, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
16Het negende, voor Mattanja, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
17Het tiende voor Simei, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
18Het elfde voor Azareël, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
19Het twaelfde voor Hasabja, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
20Het dertiende voor Subaël, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
21Het veertiende voor Matthitja, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
22Het vijftiende voor Ieremoth, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
23Het sestiende voor Hananja, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
24Het seventiende voor Iosbekasa, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
25Het achtiende voor Hanani, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
26Het negentiende voor Mallothi, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
27Het twintighste voor Elijatha, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
28Het een en twintighste voor Hothir, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
29Het twee en twintighste voor Giddalti, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
30Het drie en twintighste voor Mahazioth, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. | |
31Het vier en twintighste voor Romamthi-Ezer, sijne sonen, ende sijne broederen; twaelve. |
|