Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDavid bestelt voorraet tot den bouw des tempels, vers 2, etc. hy vermaent Salomo, dat hy, den Heere vreesende, neerstigh zijn soude in het opbouwen des selven, 6. Ende hy gebiedt de Vorsten, dat sy Salomo hier in getrouwelick de hant bieden souden, 17. | |
1ENde David seyde, Ga naar margenoot1 Hier sal het Huys Godes des HEEREN zijn, ende hier sal de altaer des brand-offers voor Israël zijn. | |
2Ende David seyde, dat men vergaderen soude de Ga naar margenoot2 vreemdelingen die in het lant Israëls waren, ende hy bestelde steenhouwers, om uyt te houwen steenen, Ga naar margenoot3 die men behouwen soude, om het Huys Godes te bouwen. | |
3Ende David bereydde yser in menighte, tot nagelen aen de deuren der poorten, ende tot de t’samenvoegingen: oock koper in menighte, Ga naar margenoot4 sonder gewichte. | |
4Ende cederenhout sonder getal: want de Zidoniers ende de Tyriers brachten tot David cederenhout in menighte: | |
5Want David seyde, Mijn sone Salomo is Ga naar margenoot5 een jongelingh, ende teeder, ende het huys dat men den HEERE bouwen sal, sal men ten hooghsten groot maken, Ga naar margenoot6 tot eenen name, ende tot heerlicheyt in alle landen, ick sal hem nu [voorraet] bereyden: alsoo bereydde David [voorraet] in menighte voor sijne doot. | |
6Doe riep hy sijnen sone Salomo, ende geboodt hem den HEERE den Godt Israëls een huys te bouwen. | |
7Ende David seyde tot Salomo: Mijn sone, wat my aengaet, Ga naar margenoot7 het was in mijn herte den name des HEEREN mijnes Godts een huys te bouwen, | |
8Doch het woort des HEEREN Ga naar margenoot8 geschiedde tot my, seggende, Ga naar margenoot9 Ghy hebt bloet in menighte vergoten, want ghy hebt groote krijgen gevoert: ghy en sult mijnen name geen huys bouwen, Ga naar margenoota dewijle ghy veel bloets op der aerde voor mijn aengesichte vergoten hebt. | |
9Siet de sone die u geboren sal worden, die sal een man der ruste zijn, want ick sal hem ruste geven van alle sijne vyanden rontom henen: want sijn name sal Ga naar margenoot10 Salomo zijn, ende ick sal vrede ende stilte over Israël geven in sijne dagen. | |
10Ga naar margenootb Die sal mijnen name een huys bouwen, ende die sal my tot eenen sone zijn, ende ick hem tot eenen vader: ende ick sal den throon sijnes Rijcks over Israël bevestigen Ga naar margenoot11 tot in eeuwigheyt. | |
11Nu, mijn sone, Ga naar margenoot12 de HEERE sal met u zijn: ende ghy sult voorspoedigh zijn, ende sult het Huys des HEEREN uwes Godts bouwen, gelijck als hy van u gesproken heeft. | |
12Alleenlick de HEERE geve u Ga naar margenoot13 kloeckheyt ende verstant, ende geve u bevel over Israël, ende dat om te onderhouden de wet des HEEREN uwes Godts. | |
13Dan sult ghy voorspoedigh zijn, als ghy waernemen sult te doen de insettingen ende de rechten, die de HEERE Mose geboden heeft over Israël: Ga naar margenootc zijt sterck, ende hebt goeden moedt, vreest niet, ende en weest niet verslagen. | |
14Siet daer, ick hebbe Ga naar margenoot14 in mijne verdruckinge voor ’t Huys des HEEREN bereyt hondert duysent Ga naar margenoot15 talenten gouts, ende duysentmael duysent talenten silvers, ende des kopers ende des ysers en is geen gewichte, want het is’er in menighte: ick heb-[kolom]be oock hout ende steenen bereyt, doet ghy daer noch meer by. | |
15Oock zijnder by u in menighte Ga naar margenoot16 die het werck kunnen doen, houwers, ende werckmeesters in steen ende hout: ende allerley wijse lieden in allerley werck. | |
16Des gouts, des silvers, ende des kopers, ende des ysers en is geen getal: maeckt u op, ende doet het, ende Ga naar margenoot17 de HEERE sal met u zijn. | |
17Oock geboodt David allen Vorsten Israëls, dat sy sijnen sone Salomo helpen souden, [seggende,] | |
18Is niet de HEERE uwe Godt met u-lieden, ende heeft u ruste gegeven rontom henen? want hy heeft de inwoonders des lants in mijne hant gegeven, ende dit lant is onderworpen geworden Ga naar margenoot18 voor het aengesichte des HEEREN, ende voor het aengesichte sijnes volcks. | |
19Soo begeeft dan nu u herte, ende uwe ziele, om te soecken den HEERE uwen Godt, ende maket u op, ende bouwt het Heylighdom Godes des HEEREN, dat men de Arke des verbonts des HEEREN, ende de heylige vaten Godes in dit huys brenge, dat den name des HEEREN sal gebouwt worden. |
|