Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDavid, gedenckende aen sijne beloften, die hy Ionathan gedaen hadde, doet des selven sone Mephiboseth soecken ende tot sich brengen, vers 1, etc. Geeft hem al Sauls goet, ende stelt Ziba daer over tot Regent, maer neemt Mephiboseth aen sijne tafel, 7. | |
1ENde David seyde; Is’er noch yemant, die overgebleven is van den huyse Sauls; dat ick weldadigheyt aen hem doe, om Ga naar margenoot1 Ionathans wille? | |
2Het huys Sauls nu hadde eenen Ga naar margenoot2 knecht, wiens naem was Ga naar margenoota Ga naar margenoot3 Ziba; ende sy riepen hem tot David: ende de Koningh seyde tot hem; Zijt ghy Ziba? ende hy seyde; Ga naar margenoot4 Uwe knecht. | |
3Ende de Koningh seyde; Is’er niet noch yemant van den huyse Sauls, dat ick Ga naar margenoot5 Godts weldadigheyt by hem doe? Doe seyde Ziba tot den Koningh; Daer is noch een sone van Ionathan, die Ga naar margenoot6 geslagen is aen Ga naar margenootb beyde voeten. | |
4Ende de Koningh seyde tot hem; Waer is hy? ende Ziba seyde tot den Koningh, Siet hy is in den huyse Machirs, des soons Ammiëls te Ga naar margenoot7 Lodebar. | |
5Doe sondt de Koningh David henen: ende hy Ga naar margenoot8 nam hem uyt den huyse Machirs, des soons Ammiëls, van Lodebar. | |
6Als nu Mephiboseth, de sone Ionathans, des soons Sauls, tot David inquam, soo viel hy op sijn aengesichte, ende boogh sich neder: ende David seyde, Mephiboseth! ende hy seyde; Siet, [hier] is uwe knecht. | |
7Ende David seyde tot hem; En vreest niet, want ick sal Ga naar margenoot9 sekerlick weldadigheyt by u doen, om uwes vaders Ionathans wille; ende ick sal Ga naar margenoot10 u alle Ga naar margenoot11 ackeren uwes vaders Sauls Ga naar margenoot12 weder geven: ende ghy sult gedurighlick Ga naar margenoot13 broot eten aen mijne tafel. | |
8Doe boogh hy sich, ende seyde; Wat is uwe knecht, dat ghy omgesien hebt na eenen Ga naar margenoot14 dooden hont, als ick ben? | |
9Doe riep de Koningh Ziba, Sauls Ga naar margenoot15 jongen, ende seyde tot hem: Al wat Saul gehadt heeft, ende sijn gantsche huys, heb ick den Ga naar margenoot16 sone uwes heeren gegeven. | |
10Daerom sult ghy voor hem het lant bearbeyden, ghy, ende uwe sonen, ende uwe knechten, ende sult [de vruchten] inbrengen, op dat uwes heeren sone broot hebbe, dat hy ete; ende Mephiboseth, uwes heeren sone, sal gedurighlick broot eten aen mijne tafel: Ziba nu hadde vijftien sonen, ende twintigh knechten. | |
11Ende Ziba seyde tot den Koningh; Na alles dat mijn heere de Koningh sijnen knecht gebiedt, alsoo sal uwe knecht doen: Ga naar margenoot17 Oock soude Mephiboseth, etende aen mijne tafel, als een van des Koninghs sonen zijn. | |
12Mephiboseth nu hadde eenen kleynen sone, wiens naem was Micha: ende alle, Ga naar margenoot18 die in den huyse van Ziba woonden, waren Mephiboseths knechten. | |
13Alsoo woonde Mephiboseth te Ierusalem, om dat hy gedurighlick at aen des Koninghs tafel: Ga naar margenoot19 ende hy was kreupel aen beyde sijne voeten. |
|