Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijIosua oudt geworden zijnde vergadert gantsch Israël, ende verhaelt hoe wonderbaerlick dat Godt voor sijn volck gestreden, ende de landen der overwonnene volckeren haer ter erffenisse gegeven heeft, vers 1, etc. Daerom vermaent hy’se neerstigh te zijn in het onderhouden van de wet door Mose beschreven, 6. Ende haer te wachten van in te gaen, ende haer te vermengen met de afgoderije der Heydenen, 7. Hen voorstellende de weldaden die sy van Godt hadden ontfangen, ende noch ontfangen souden, 9. met dreyginge der straffen Godes, soo sy den Heere verlaten souden, 11. | |
1ENde ’t geschiedde Ga naar margenoot1 na vele dagen, na dat de HEERE Israël ruste gegeven hadde van alle sijne vyanden rontom henen: ende Iosua oudt geworden [ende] Ga naar margenoot2 wel bedaeght was: | |
[Folio 102r\Josua verhaelt Godts weldaden. Verbont--met Godt.]
| |
2Soo riep Iosua Ga naar margenoot3 gantsch Israël, hare Oudtste, ende hare Hoofden, ende hare Richters, ende hare Amptlieden: ende hy seyde tot haer, Ick ben oudt geworden, [ende] wel bedaeght. | |
3Ende ghylieden hebt gesien alles wat de HEERE uwe Godt gedaen heeft allen desen volckeren voor u aengesichte: Want de HEERE uwe Godt selve is het die voor u gestreden heeft. | |
4Siet ick hebbe u dese Ga naar margenoot4 overige volckeren door het lot doen toevallen, ten erfdeele uwen stammen, van de Iordane af, met alle de volcken die ick uytgeroeyt hebbe, ende tot de groote zee tegen den ondergangh der sonne. | |
5Ende de HEERE uwe Godt selve Ga naar margenoot5 salse uytstooten voor u-lieder aengesichte, ende hy salse van voor u-lieder aengesichte verdrijven; ende ghy sult haer lant erflick besitten, Ga naar margenoota gelijck als de HEERE uwe Godt tot u Ga naar margenoot6 gesproken heeft. | |
6Soo weest seer sterck om te bewaren ende om te doen alles dat geschreven is in het wetboeck Mose: Ga naar margenootb op dat ghy daer niet van af en wijckt ter rechter noch ter slincker hant. | |
7Dat ghy Ga naar margenoot7 niet in en gaet tot dese volckeren, dese die over gebleven zijn by u-lieden: Ga naar margenootc Ga naar margenoot8 gedenckt oock niet aen den name harer goden, Ga naar margenoot9 noch en doet’er niet by sweeren, noch en dientse niet, noch en buyght u voor die niet. | |
8Ga naar margenootd Maer den HEERE uwen Godt sult ghy aenhangen: gelijck als ghy tot op desen dagh gedaen hebt. | |
9Want de HEERE heeft van u aengesichte verdreven groote ende machtige volkeren: ende u aengaende, niemant heeft voor u aengesichte bestaen, tot op desen dagh toe. | |
10Ga naar margenoote Een eenigh man onder u salder duysent jagen: want het is de HEERE uwe Godt selve die voor u strijt, gelijck als hy u Ga naar margenoot10 gesproken heeft. | |
11Daerom bewaert uwe zielen neerstelick, dat ghy den HEERE uwen Godt lief hebbet. | |
12Want soo ghy Ga naar margenoot11 eenighsins afkeert ende het overige deser volckeren aenhanght, deser die by u over gebleven zijn: ende u met haer verswagert, ende ghy tot haer sult in gaen, ende sy tot u: | |
13Ga naar margenoot12 Wetet voorseker, dat de HEERE uwe Godt niet voortvaren en sal dese volcken van voor u aengesicht te verdrijven: maer sy sullen u-lieden zijn tot een strick, ende tot een net, ende tot een Ga naar margenoot13 geessel aen uwe zijden, ende tot doornen in uwe oogen, tot dat ghy omme komt van dit goede lant, het welck u de HEERE uwe Godt gegeven heeft. | |
14Ende siet, Ga naar margenoot14 ick ga Ga naar margenoot15 heden in den wegh Ga naar margenoot16 der gantscher aerde: ende ghy weet in u gantsch herte, ende in uwe gantsche ziele, datter niet een eenigh woort Ga naar margenoot17 gevallen en is van alle die goede woorden welcke de HEERE uwe Godt over u gesproken heeft, sy zijn u alle overkomen, daer en is van de selve niet een eenigh woort gevallen. | |
15Ende het sal geschieden, gelijck als alle die goede dingen over u gekomen zijn, die de HEERE uwe Godt tot u gesproken heeft: alsoo sal de HEERE over u komen laten Ga naar margenoot18 alle die quade Ga naar margenoot19 dingen, tot dat hy u verdelge van desen goeden lande, het welck u de HEERE uwe Godt gegeven heeft. | |
16Wanneer ghy ’t verbont des HEEREN uwes Godts overtreedt, dat hy u geboden heeft, ende ghy henen gaet ende dient andere goden, ende u voor deselve neder buyght: soo sal de toorn des HEE-[kolom]REN over u ontsteken, ende ghy sult haestelick omkomen van ’t goede lant het welck hy u gegeven heeft. |
|