Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijAls alle de Koningen van Canaan hoorden wat Iosua al uytrichtte, hielden sy t’samen raet, ende besloten eenpaerlick tegen Israël te krijgen, vers 1, etc. De Gibeoniten hen gelatende van uyt verre landen te komen, blijven bij het leven door seker bedrieghlick verbont, het welck sy met de Israëliten oprichten, 3. hare listigheyt breeckt uyt na drie dagen, 16. het verdragh blijft evenwel vaste, om des eedts wille, 18. maer, tot straffe van haer bedrogh, worden sy dienstknechten der Israëliten gemaeckt, 21. | |
[Folio 96r\Gibeonieten bedriegen Israël.]
| |
1ENde het geschiedde, doe [dit] hoorden alle de Koningen, Ga naar margenoot1 die aen dese zijde der Iordane waren, op het geberghte, ende in de leeghte, ende aen alle Ga naar margenoot2 havenen der Ga naar margenoot3 grooter zee, tegen over Libanon: De Hethiten, ende de Amoriten, de Canaaniten, de Phereziten, de Heviten ende de Iebusiten Ga naar margenoot4. | |
2Soo vergaderden sy hen t’samen om tegen Iosua, ende tegen Israël te krijgen, Ga naar margenoot5 eenmoedighlick. | |
3Als de inwoonders te Ga naar margenoot6 Gibeon hoorden wat Iosua met Iericho ende met Ai gedaen hadde: | |
4Soo handelden sy oock Ga naar margenoot7 arghlistelick, ende gingen henen, ende veynsden sich gesanten te zijn, ende sy namen oude sacken op hare ezels, ende oude ende gescheurde, ende Ga naar margenoot8 t’samen gebondene lederen wijnsacken. | |
5Oock oude ende Ga naar margenoot9 bevleckte schoenen aen hare voeten, ende sy hadden oude kleederen aen: ende Ga naar margenoot10 al het broot dat sy op hare reyse hadden, was droogh [ende] Ga naar margenoot11 beschimmelt. | |
6Ende sy gingen tot Iosua in het leger te Ga naar margenoot12 Gilgal: ende sy seyden tot hem, Ga naar margenoot13 ende tot de mannen Israëls, Wy zijn gekomen uyt verren lande; soo maeckt nu een verbont met ons. | |
7Doe seyden de mannen Israëls tot de Ga naar margenoot14 Heviten, Misschien woont ghylieden Ga naar margenoot15 in het midden van ons, Ga naar margenoot16 hoe sullen wy dan een verbont met u maken? | |
8Sy dan seyden tot Iosua, Ga naar margenoot17 Wy zijn uwe knechten: doe seyde Iosua tot hen, Wie zijt ghylieden, ende van waer komt ghy? | |
9Sy nu seyden tot hem, Ga naar margenoot18 Uwe knechten zijn uyt seer verren lande gekomen, Ga naar margenoot19 om den name des HEEREN uwes Godts: want wy hebben sijn geruchte gehoort, ende alles wat hy in Egypten gedaen heeft. | |
10Ende Ga naar margenoota alles wat hy gedaen heeft den tween Koningen der Amoriten, die aen gene zijde der Iordane waren, Sihon den Koningh van Hesbon, ende Og den Koningh van Basan, die te Astaroth [woonde.] | |
11Daerom spraken tot ons onse Oudtste, ende alle de inwoonders onses lants, seggende: Neemt reyskost met u in uwe handen op de reyse, ende gaet haer te gemoete: ende seght tot haer, Wy zijn u-lieder knechten; Soo maeckt nu een verbont met ons. | |
12Dit ons broot hebben wy warm tot onsen teerkost uyt onse huysen genomen, ten dage doe wy uyttogen om tot u-lieden te reysen: maer siet, nu is ’t droogh, ende het is Ga naar margenoot20 beschimmelt. | |
13Ende dese ledere wijnsacken die wy gevult hebben, waren nieuwe, maer siet, sy zijn gescheurt: ende dese onse kleederen, ende onse schoenen zijn oudt geworden van wegen dese seer lange reyse. | |
14Doe namen Ga naar margenoot21 de mannen van haren reyskost: ende sy en Ga naar margenoot22 vraeghden het Ga naar margenoot23 den mont des HEEREN niet. | |
15Ende Iosua maeckte vrede met hen, ende hy maeckte een verbont met hen, dat hyse by het leven behouden soude: ende d’Overste der vergaderinge Ga naar margenoot24 swoeren haer. | |
16Ende ’t geschiedde ten eynde van drie dagen, na dat sy ’t verbont met haer gemaeckt hadden, soo hoorden sy, dat sy hare naburen waren, ende dat sy in het midden van haer waren woonende. | |
17Want doe de kinderen Israëls voort togen, soo quamen sy ten derden dage aen hare steden: hare steden nu waren Gibeon, ende Ga naar margenoot25 Chephira, ende Ga naar margenoot26 Beëroth, ende Kiriath-Iearim. [kolom] | |
18Ende de kinderen Israëls en sloegense niet, om dat de Overste der vergaderinge haer gesworen hadden by den HEERE den Godt Israëls: Ga naar margenoot27 daerom murmureerde de gantsche vergaderinge tegen de Overste. | |
19Doe seyden alle de Overste tot de gantsche vergaderinge, Wy hebben haer gesworen by den HEERE den Godt Israëls; daerom en kunnen wy haer niet Ga naar margenoot28 aentasten. | |
20Ga naar margenoot29 Dit sullen wy hen doen, dat wy’se by ’t leven behouden: Ga naar margenoot30 op dat geenen grooten toorn over ons en zy, om Ga naar margenoot31 des eedts wille, dien wy hen gesworen hebben. | |
21Voorder seyden d’Overste tot Ga naar margenoot32 haer, Laetse leven, ende laetse houthouwers, ende Ga naar margenoot33 waterputters zijn der gantscher vergaderinge, Ga naar margenoot34 gelijck de Overste Ga naar margenoot35 tot haer geseyt hebben. | |
22Ende Iosua riepse, ende sprack tot haer, seggende: Waerom hebt ghylieden ons bedrogen, seggende, Wy zijn seer verre van u-lieden geseten, daer ghy in ’t midden van ons zijt woonende? | |
23Nu dan, Ga naar margenoot36 vervloeckt zijt ghylieden, ende onder u-lieden en sullen niet Ga naar margenoot37 afgesneden worden knechten, nochte houthouwers, noch waterputters ten Ga naar margenoot38 huyse mijnes Godts. | |
24Sy dan antwoorden Iosua, ende seyden, Dewijle het uwen knechten Ga naar margenoot39 sekerlick was te kennen gegeven, dat de HEERE uwe Godt sijnen knecht Mose geboden heeft, dat hy u-lieden al dit lant geven, ende Ga naar margenootb alle de inwoonders des lants voor u-lieder aengesichte verdelgen soude: soo vreesden wy Ga naar margenoot40 onses levens seer voor u-lieder aengesichten, daerom hebben wy dese sake gedaen. | |
25Ende nu, siet wy zijn Ga naar margenoot41 in uwe hant: doet gelijck het goet, ende gelijck het recht is in uwe oogen ons te doen. | |
26Soo dede hy haer alsoo, ende hy verlostese van de hant der kinderen Israëls, dat syse niet doot en sloegen. | |
27Alsoo Ga naar margenoot42 gafse Iosua over ten selven dage tot houthouwers, ende waterputters der vergaderinge, ende dat tot den altare des HEEREN, tot desen dagh toe, aen de plaetse die hy verkiesen soude. |
|