Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijMose verhaelt wederom de groote ende menigerleije weldaden Godes aen den volcke tot hier toe bewesen, vers 1, etc. Vermaent ende verplichtse daer op seer ernstelick voor des HEEREN aengesichte, datse sijn verbont met hen ende hare nakomelingen gemaeckt, getrouwelick onderhouden, 9. Waerschouwtse voor ongeloove, sorgeloose verachtinge, ende verbrekinge des Godtlicken verbonts, met dreyginge eenes schrickelicken verderfs, 18. Besluyt met eene korte ende leersame spreucke, begrijpende ’t eynde ende gebruyck van het geopenbaerde Godtlicke woort, 29. | |
1DIt zijn de woorden des verbonts, dat de HEERE Mose geboden heeft te Ga naar margenoot1 maken met den kinderen Israëls, in den lande Moabs: Ga naar margenoot2 boven het verbont, dat hy met hen gemaeckt hadde aen Ga naar margenoot3 Horeb. | |
2Ende Mose riep gantsch Israël, ende seyde tot hen: Ga naar margenoota Ghy hebt gesien al wat de HEERE in Egyptenlant voor uwe oogen gedaen heeft, aen Pharao, ende aen alle sijne knechten, ende aen sijn lant; | |
3Ga naar margenootb De groote Ga naar margenoot4 versoeckingen, die uwe oogen gesien hebben: die selve teeckenen ende groote wonderen. | |
4Maer de HEERE en heeft u-lieden niet gegeven Ga naar margenoot5 een herte om te verstaen, noch oogen om te sien, noch ooren om te hooren: tot op desen dagh. | |
5Ende Ga naar margenoot6 ick heb u-lieden veertigh jaer doen wandelen in de woestijne: uwe kleederen en zijn Ga naar margenoot7 aen u niet veroudet; ende uwe schoe en is niet veroudt aen uwen voet. | |
6Ga naar margenoot8 Broot en hebt ghy niet gegeten, ende wijn, nochte stercken dranck en hebt ghy niet gedroncken: Ga naar margenoot9 op dat ghy wistet, dat ick de HEERE uwe Godt ben. | |
7Doe ghy nu quaemt aen dese plaetse, toogh Ga naar margenootc Sihon, de Koningh van Hesbon uyt, ende Og, de Koningh van Basan, ons te gemoete, ten strijde, ende wy sloegense. | |
8Ende wy hebben haer lant ingenomen, ende dat Ga naar margenootd ten erve gegeven aen de Rubeniten ende Gaditen: mitsgaders aen den halven stam der Manassiten. | |
9Houdet dan de woorden deses verbonts, ende doetse: op dat ghy Ga naar margenoot10 verstandelick handelt in alles, wat ghy doen sult. | |
10Ga naar margenoot11 Ghy Ga naar margenoot12 staet heden alle voor ’t aengesichte des HEEREN uwes Godts: uwe Hoofden uwer stammen, uwe Oudtsten, ende uwe Amptlieden, alle man van Israël; | |
11Uwe kinderkens, uwe wijven, ende uwe Ga naar margenoot13 vreemdelingh, die in het midden van u leger is: van uwen Ga naar margenoot14 houthouwer, tot uwen waterputter toe; | |
12Om over te gaen in het verbont des HEEREN uwes Godts, ende in sijnen Ga naar margenoot15 vloeck: Ga naar margenoot16 het welcke de HEERE uwe Godt heden met u maeckt: | |
13Op dat hy u heden sich selven tot Ga naar margenoot17 een [kolom] volck bevestige, ende hy u Ga naar margenoot18 tot eenen Godt zy, gelijck als hy u gesproken heeft: ende Ga naar margenoote gelijck als hy uwen vaderen, Abraham, Isaac, ende Iacob gesworen heeft. | |
15Maer Ga naar margenoot20 met den genen, die heden hier by ons voor het aengesichte des HEEREN onses Godts staet: ende met den genen, die hier heden by ons niet en is. | |
16Want ghy wetet, hoe wy in Egyptenlant gewoont hebben: ende hoe wy doorgetogen zijn door het midden der volcken, die ghy doorgetogen zijt. | |
17Ende ghy hebt gesien hare verfoeyselen, ende hare Ga naar margenoot21 dreckgoden: hout ende steen, silver ende gout, die by hen waren. | |
18Dat onder u-lieden niet en zy een man, ofte vrouwe, ofte huysgesin, ofte stam, die sijn herte heden wende van den HEERE onsen Godt, om te gaen dienen den goden deser volcken: dat onder u-lieden, niet en zy een Ga naar margenootf wortel, die Ga naar margenoot22 galle ende alssen drage; | |
19Ende geschiede, als Ga naar margenoot23 hy de woorden deses Ga naar margenoot24 vloecks hoort, dat hy sich selven Ga naar margenoot25 zegene in sijn herte, seggende; Ick sal vrede hebben, wanneer ick schoon na mijnes herten Ga naar margenoot26 goetduncken sal wandelen: om de Ga naar margenoot27 dronckene te doen tot de dorstige. | |
20De HEERE en sal hem niet willen vergeven, maer als dan sal des HEEREN toorn ende yver roocken over den selven man, ende al de vloeck, die in dit boeck geschreven is, sal op hem liggen: ende de HEERE sal sijnen name van onder den hemel uytdelgen. | |
21Ende de HEERE sal hem Ga naar margenoot28 ten quade af scheyden van alle de stammen Israëls: na alle vloecken des verbonts, dat in het boeck deser wet geschreven is. | |
22Dan sal Ga naar margenoot29 seggen het navolgende geslacht, uwe kinderen, die na u-lieden opstaen sullen, ende de vreemde, die uyt verre landen komen sal: als sy sullen sien de plagen deses lants ende des selven kranckheden, daer mede de HEERE het gekrenckt heeft; | |
23Dat sijne gantsche aerde zy swevel, ende sout der Ga naar margenoot30 verbrandinge; die niet bezaeyt sal zijn, ende geene spruyte sal voort gebracht hebben, noch eenigh kruyt daer in sal op gekomen zijn: gelijck de omkeeringe van Sodom, ende Gomorra, Adama ende Zebojim, die de HEERE heeft omgekeert in sijnen toorn, ende in sijne grimmigheyt: | |
24Ende alle volcken sullen seggen; Ga naar margenootg Waerom heeft de HEERE desen lande alsoo gedaen? Ga naar margenoot31 wat is de ontstekinge deses grooten toorns? | |
25Dan sal men seggen; Om dat sy het verbont des HEEREN, des Godts harer vaderen hebben verlaten, dat hy met hen gemaeckt hadde, als hyse uyt Egyptenlant uytvoerde; | |
26Ende sy henen gegaen zijn, ende anderen goden gedient ende sich voor die gebuyght hebben; goden, die haer niet Ga naar margenoot32 gekent en hadden, ende welcker geen haer yets Ga naar margenoot33 mede gedeylt hadde: | |
27Daerom is de toorn des HEEREN ontsteken tegen dit lant: om daer over te brengen allen desen vloeck, die in dit boeck geschreven is. | |
28Ende de HEERE heeftse uyt haer lant uytgetrocken, in toorne, ende in grimmigheyt, ende in groote verbolgentheyt: ende hy heeftse verworpen in een | |
[Folio 90r\Israëls bekeeringe.]
| |
ander lant; Ga naar margenoot34 gelijck het is te desen dage. | |
29Ga naar margenoot35 De verborgene dingen zijn voor den HEERE onsen Godt: maer de geopenbaerde zijn voor ons ende voor onse kinderen, tot in eeuwigheyt, om te doen alle de woorden deser wet. |
|