Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijWat men doen moeste, wanneer yemant in ’t velt verslagen gevonden, ende de dootslager onbekent was, vers 1, etc. Hoe een Israëlijt handelen moeste met eene heydensche vrouwe, die in den krijgh gevangen was, als hy die begeerde te trouwen, 10. Wet, van het recht des eerstgeborenen soons geensins te bekorten, wanneer yemant twee wijven, ende by beyde sonen mochte gewonnen hebben, 15. Wet, van de straffe eenes wederspannigen soons, 18. Wet, van eenen, die aen den houte was opgehangen, 22. | |
1WAnneer in ’t lant, het welcke de HEERE uwe Godt u geven sal, om dat te erven, een verslagene sal gevonden worden, liggende in het velt; niet bekent zijnde, wie hem geslagen heeft: | |
2Soo sullen uwe Oudtsten, ende uwe | |
[Folio 86r\Dootslagh. Eerstgeboorte.]
| |
Richters uyt gaen: ende sy sullen meten na de steden, die rontom den verslagenen zijn. | |
3De stadt nu, die de naeste sal zijn aen den verslagenen; daer sullen de Oudtsten der selver stadt eene jonge koe van de runderen nemen, met dewelcke niet gearbeyt en is, die aen het jock niet getrocken en heeft. | |
4Ende de Oudtsten der selver stadt sullen de jonge koe afbrengen Ga naar margenoot1 in een rouw dal, dat niet bearbeyt nochte bezaeyt sal zijn: ende sy sullen dese jonge koe aldaer in den dale den necke door houwen. | |
5Dan sullen de Priesters, de kinderen van Levi, toetreden; want de HEERE uwe Godt heeftse verkoren om hem te dienen, ende om Ga naar margenoot2 in des HEEREN name te zegenen, ende Ga naar margenoot3 na haren monde sal alle twist, ende alle plage Ga naar margenoot4 afgedaen worden. | |
6Ende alle Oudtsten der selver stadt, die naest aen den verslagenen zijn, sullen hare handen wasschen over dese jonge koe, die in dat dal den necke door gehouwen is. | |
7Ende sy sullen betuygen ende seggen: Onse handen en hebben dit bloet niet vergoten, ende onse oogen en Ga naar margenoot5 hebben ’t niet gesien. | |
8Ga naar margenoot6 Weest genadigh uwen volcke Israël, dat ghy, O HEERE, verlost hebt; ende en Ga naar margenoot7 leght geen onschuldigh bloet in het midden van u volck Israël: ende Ga naar margenoot8 dat bloet sal voor hen versoent zijn. | |
9Alsoo sult ghy het onschuldigh bloet uyt het midden van u wech doen: want ghy sult doen, dat recht is in de oogen des HEEREN. | |
10Wanneer ghy sult uytgetogen zijn tot den strijt tegens uwe vyanden: ende de HEERE uwe Godt salse gegeven hebben in uwe hant, dat ghy Ga naar margenoot9 hare gevangene gevangelick wech voert: | |
11Ende ghy onder de gevangene sult sien eene vrouwe, schoone van gedaente; ende ghy lust tot haer gekregen sult hebben, dat ghyse u ter vrouwe neemt: | |
12Soo sult ghyse Ga naar margenoot10 binnen in u huys brengen: ende sy sal haer hooft scheeren, ende hare nagelen Ga naar margenoot11 besnijden. | |
13Ende sy sal het Ga naar margenoot12 kleet haerder gevangenisse van haer afleggen, ende in uwen huyse sitten, ende haren vader ende hare moeder Ga naar margenoot13 een maent langh beweenen: ende daer na sult ghy tot haer in gaen, ende haer man zijn, ende sy sal u ter vrouwe zijn. | |
14Ende het sal geschieden, indien ghy geen behagen in haer en hebt, dat ghyse sult laten gaen na hare Ga naar margenoot14 begeerte, doch ghy sultse Ga naar margenoot15 geensins voor gelt verkoopen: ghy en sult met haer Ga naar margenoot16 geen gewin drijven, daerom dat ghyse Ga naar margenoot17 vernedert hebt. | |
15Wanneer een man twee vrouwen heeft, eene beminde, ende Ga naar margenoot18 eene gehaette, ende de beminde ende de gehaette hem sonen sullen gebaert hebben; ende de eerstgeboren soon der gehaette sal zijn. | |
16Soo sal ’t geschieden, ten dage als hy sijne sonen sal doen erven dat hy heeft; dat hy niet sal vermogen Ga naar margenoot19 de eerstgeboorte te geven aen den sone der beminde, Ga naar margenoot20 voor het aengesicht van den sone der gehaette, die de eerstgeboren is. | |
17Maer den eerstgeborenen, den sone der gehaette sal hy Ga naar margenoot21 kennen, Ga naar margenoota gevende hem Ga naar margenoot22 dobbele portie, van alles, dat by hem sal worden gevonden: want hy is Ga naar margenootb ’t beginsel sijner kracht, het Ga naar margenoot23 recht der eerstgeboorte is sijn. | |
18Wanneer yemant eenen moetwilligen ende wederspannigen sone heeft, die de stemme sijns vaders, ende de stemme sijner moeder niet gehoorsaem en is: ende sy hem gekastijt sullen hebben, ende hy na hen niet hooren sal:[kolom] | |
19Soo Ga naar margenoot24 sullen sijn vader ende sijne moeder hem grijpen: ende sy sullen hem uytbrengen tot de Oudtsten Ga naar margenoot25 sijner stadt, ende tot de Ga naar margenoot26 poorte sijner plaetse. | |
20Ende sy sullen seggen tot de Oudtsten sijner stadt: Dese onse sone is afwijckende ende wederspannigh, hy en is onser stemme niet gehoorsaem: Hy is een brasser ende suyper. | |
21Dan sullen alle lieden sijner stadt hem met steenen overwerpen, dat hy sterve; ende ghy sult het boose uyt het midden van u wech doen: dat het gantsch Israël hoore, ende vreese. | |
22Voorts wanneer in yemanden Ga naar margenoot27 eene sonde sal zijn, die het oordeel des doots [weerdigh is] dat hy gedoot sal worden; ende ghy hem aen het hout sult opgehangen hebben: | |
23Soo en sal sijn doode lichaem aen het hout niet overnachten, maer ghy sult het Ga naar margenoot28 sekerlick ten selven dage begraven; want een opgehangene is Ga naar margenootc Gode Ga naar margenoot29 een vloeck: alsoo sult ghy u lant niet verontreynigen, dat u de HEERE uwe Godt ten erve geeft. |
|