Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijGodt stelt Aaron ende sijnen sonen haer ampt voor, de Leviten hen by voegende tot haren dienst, vers 1, etc. Verordent Aarons ende sijner sonen onderhoudt, 8. Oock der Leviten, 21. die van hare tienden aen den Hoogenpriester tienden moesten geven, 25. | |
1SOo Ga naar margenoot1 seyde de HEERE tot Aaron; Ghy, ende uwe sonen, ende het huys uwes vaders met u, sult dragen de [kolom] Ga naar margenoot2 ongerechtigheyt des Heylighdoms: ende ghy ende uwe sonen met u, sult dragen Ga naar margenoot3 de ongerechtigheyt uwes Priester-ampts. | |
2Ende oock sult ghy uwe broederen den stamme Levi, den stam uwes vaders, met u doen naderen, datse u by gevoeght worden, ende u dienen: maer ghy, ende uwe sonen met u, sult zijn voor de Tente der Ga naar margenoot4 getuygenisse. | |
3Ende sy sullen uwe wacht waer nemen, ende de wacht der gantscher Tente: doch tot de gereetschap des heylighdoms, ende tot den altaer, en sullen sy niet naderen, op datse niet en sterven, Ga naar margenoot5 soo sy, als ghylieden. | |
4Maer sy sullen u by gevoeght worden, ende de wacht van de Tente der t’samenkomste waer nemen, in allen dienst der Tente: ende Ga naar margenoot6 een vreemde sal tot u niet naderen. | |
5Ghylieden nu sult waer nemen de wacht des heylighdoms, ende de wacht des altaers: op datter geen Ga naar margenoot7 verbolgentheyt meer en zy over de kinderen Israëls. | |
6Want ick, siet, ick hebb’ Ga naar margenoota uwe broederen, de Leviten, uyt het midden der kinderen Israëls genomen: Ga naar margenoot8 sy zijn u-lieden eene gave, gegeven Ga naar margenoot9 den HEERE, om den dienst van de Tente der t’samenkomste te bedienen. | |
7Maer ghy ende uwe sonen met u, sult u-lieder Priester-ampt waer nemen, in alle saken des altaers, ende in het gene dat van binnen den Ga naar margenoot10 voorhangh is, dat sult ghylieden bedienen: u Priester-ampt geve ick [u] tot eenen dienst Ga naar margenoot11 eens geschencks, ende de Ga naar margenoot12 vreemde, die nadert, sal gedoot worden. | |
8Voorts sprack de HEERE tot Aaron; ende ick, siet, ick hebbe u gegeven de wacht mijner Ga naar margenoot13 hef-offeren, met alle Ga naar margenoot14 heylige dingen der kinderen Israëls heb ickse u gegeven, Ga naar margenoot15 om der salvinge wille, ende uwen sonen, tot eene Ga naar margenoot16 eeuwige insettinge. | |
9Dit sult ghy hebben van de Ga naar margenoot17 heyligheyt der heyligheden, uyt den Ga naar margenoot18 vyere: alle hare offerhanden, met al haer spijs-offer, ende met al haer sond-offer, ende met al haer schult-offer, dat sy my sullen weder geven, het sal u ende uwen sonen eene Ga naar margenoot19 heyligheyt der heyligheden zijn. | |
10Aen het Ga naar margenoot20 alderheylighste sult ghy dat eten: al wat manlick is sal dat eten, het sal u een heyligheyt zijn. | |
11Oock sal dit uwe zijn; het hef-offer harer gave, met alle beweegh-offeren der kinderen Israëls; Ga naar margenootb ick hebse u gegeven, ende uwen sonen, ende uwe dochteren met u, tot eene eeuwige insettinge: al wie in uwen huyse reyn is, sal dat eten. | |
12Al Ga naar margenoot21 het beste van de olie, ende al het beste van most, ende van koorn, hare eerstelingen, die sy den HEERE sullen geven, u hebb’ ickse gegeven. | |
13De eerste vruchten van alles, dat in haren lande is, die sy den HEERE sullen brengen, sullen uwe zijn: al wie in uwen huyse reyn is, sal dat eten. | |
[Folio 68r\Deel der Leviten.Reyniginge.]
| |
15Al wat de Ga naar margenootd baermoeder Ga naar margenoot23 opent, van allen vleesche, dat sy den HEERE sullen brengen, onder de menschen, ende onder de beesten, sal uwe zijn: doch de eerstgeborene der menschen sult ghy Ga naar margenoot24 gantschlick lossen; oock sult ghy lossen de eerstgeborene der onreyne beesten. | |
16Die nu onder deselve gelost sullen worden, sult ghy van een maent Ga naar margenoot25 oudt lossen, na uwe Ga naar margenoot26 schattinge, voor Ga naar margenoot27 het gelt van vijf sikelen, na den Ga naar margenoot28 sikel des heylighdoms: Ga naar margenoote die is twintigh Ga naar margenoot29 Gera. | |
17Maer het eerstgeborene van eene koe, oft het eerstgeborene van een schaep, oft het eerstgeborene van eene geyte, en sult ghy niet lossen; sy zijn Ga naar margenoot30 heyligh: haer bloet sult ghy sprengen op den altaer, ende haer vet sult ghy aensteken, tot een vyer-offer des lieflicken reucks den HEERE. | |
18Ende haer vleesch sal uwe zijn: gelijck de Ga naar margenoot31 beweeghborst, ende gelijck de rechter Ga naar margenoot32 schouder, sal ’t uwe zijn. | |
19Alle hef-offeren der heylige dingen, die de kinderen Israëls den HEERE sullen offeren, hebb’ ick u gegeven, ende uwen sonen, ende uwe dochteren met u, Ga naar margenoot33 tot eene eeuwige insettinge: ’t sal een eeuwigh Ga naar margenoot34 sout-verbont zijn, voor ’t aengesicht des HEEREN, voor u, ende voor uwen zade met u. | |
20Oock seyde de HEERE tot Aaron; Ghy en sult in haren lande niet erven, ende ghy en sult geen deel in het midden van haerlieden hebben: Ga naar margenootf Ick ben u Ga naar margenoot35 deel ende uwe erffenisse, in het midden der kinderen Israëls. | |
21Ga naar margenoot36 Ende siet, den kinderen van Levi, hebb’ ick alle Ga naar margenoot37 tienden in Israël ter erffenisse gegeven: voor haren dienst, dien sy bedienen, den dienst van de Tente der t’samenkomste. | |
22Ende de kinderen Israëls en sullen niet meer naderen tot de Tente der t’samenkomste: Ga naar margenoot38 om sonde te dragen, [ende] te Ga naar margenoot39 sterven. | |
23Maer de Ga naar margenoot40 Leviten, die sullen bedienen den dienst van de Tente der t’samenkomste, ende die sullen Ga naar margenoot41 hare ongerechtigheyt dragen: het sal eene eeuwige insettinge zijn voor uwe geslachten; ende in het midden der kinderen Israëls en sullen sy geene erffenisse erven. | |
24Want de tienden der kinderen Israëls, die sy den HEERE tot een hef-offer sullen offeren, hebb’ ick den Leviten ter erffenisse gegeven: daerom hebb’ ick tot hen geseyt; Sy en sullen in’t midden der kinderen Israëls geene erffenisse erven. | |
25Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: | |
26Ghy sult oock tot de Leviten spreken, ende tot hen seggen; Wanneer ghy van de kinderen Israëls de tienden sult ontfangen hebben, die ick u voor uwe erffenisse van haerlieden gegeven hebbe; soo sult ghy daer van een hef-offer des HEEREN offeren, de tienden van die tienden; | |
27Ende ’t sal u gereeckent worden tot u hef-offer: Ga naar margenoot42 als koorn van den dorschvloer, ende als de volheyt van de Ga naar margenoot43 perskuype. | |
28Alsoo sult ghy oock een hef-offer des HEEREN offeren, van alle uwe tienden, die ghy van de kinderen Israëls sult hebben ontfangen: ende ghy sult daer van des HEEREN hef-offer geven aen den Priester Aaron. | |
29Van alle uwe Ga naar margenoot44 gaven sult ghy Ga naar margenoot45 allen hef-offer des HEEREN offeren: van al Ga naar margenoot46 het beste van dien, sijner Ga naar margenoot47 heyliginge daer van. | |
30Ghy sult dan tot hen seggen: Als ghy des selven beste daer van offert, soo sal het [kolom] den Leviten toegereeckent worden, Ga naar margenoot48 als een inkomen des dorschvloers, ende als een inkomen der perskuype: | |
31Ende ghy sult dat eten in alle plaetsen, ghy ende u huys: want het is u-lieden een loon voor uwen dienst in de Tente der t’samenkomste. | |
32Soo en sult ghy daer over geene sonde Ga naar margenoot49 dragen, als ghy des selven Ga naar margenoot50 beste daer van offert: ende ghy sult de heylige dingen der kinderen Israëls niet ontheyligen, dat ghy niet en sterft. |
|