Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijMose beveelt het volck wederom, den Sabbath te vieren, vers 1, etc. Dat het een vrywilligh hef-offer den Heere brengen soude, van gout, silver, ende koper, tot den Tabernakel, ende gereetschap des selven, 4. Mannen ende vrouwen brengen hare juweelen, ende andere dingen daer toe, 20. De kloecke vrouwen spinnen de stoffe, 25. De Overste brengen kostelicke steenen ende specerijen, 27. Bezaleël ende Aholiab zijn de mannen die Godt den geest der wijsheyt heeft gegeven, om dit werck te maken, 30. | |
1Ga naar margenoota DOe dede Mose de gantsche vergaderinge der kinderen Israëls versamelen, ende seyde tot hen: Dit zijn Ga naar margenoot1 de woorden die de HEERE geboden heeft, datmense doe. | |
2Ga naar margenootb Ses dagen sal men ’t werck doen, maer op den sevenden dagh sal u-lieden Ga naar margenoot2 heyligheyt zijn, een Sabbath der ruste den HEERE: al die daer in werck doet, sal gedoot worden. | |
3Ga naar margenootc Ghy en sult Ga naar margenoot3 geen vyer aensteken in Ga naar margenoot4 eenige uwer wooningen op den Sabbathdagh. | |
4Voorder sprack Mose tot de gantsche vergaderinge der kinderen Israëls, seggende: Dit is het woort dat de HEERE geboden heeft, seggende: | |
5Ga naar margenootd Neemt van Ga naar margenoot5 het gene dat ghylieden hebt, een hef-offer den HEERE, een yeder wiens herte Ga naar margenoot6 vrywilligh is sal het brengen, ten hef-offer des HEEREN: gout ende silver, ende koper. | |
6Ga naar margenoote Als oock hemelsblaeuw ende purper, ende scharlaken, ende fijn linnen, ende geyten[hayr.] | |
8Ga naar margenootg Ende olie tot den luchter: ende specerijen ter salf-olie, ende tot roockinge welrieckende specerijen. | |
9Ga naar margenooth Ende Sardonix-steenen, ende vervullende steenen, tot den Ephod, ende tot den borstlap. | |
10Ende alle die wijs van herten zijn onder u-lieden, sullen komen, ende maken alles wat de HEERE geboden heeft. | |
11Ga naar margenooti Den Tabernakel, sijn tente, ende sijn decksel: sijne haecxkens, ende sijne berderen, sijne rychelen, sijne pilaren, ende sijne voeten. | |
12d’Arke ende hare Ga naar margenoot7 hantboomen, ’t versoendecksel, ende den voorhangh Ga naar margenoot8 des decksels. | |
13De Ga naar margenootk tafel, ende hare hantboomen, ende al hare gereetschap: ende Ga naar margenoot9 Ga naar margenootl de toonbrooden. | |
14Ende den kandelaer Ga naar margenoot10 tot het licht, ende sijne gereetschap, ende sijne lampen: ende de olie tot het licht. | |
[Folio 41v\Hef-offer des volcks.Bezaleël. Aholiab.]
| |
hantboomen, ende Ga naar margenootn de salf-olie, ende het reuckwerck van welrieckende specerijen: ende Ga naar margenooto het decksel der deure aen de deure des Tabernakels. | |
16Ga naar margenootp Den altaer des brand-offers, ende den koperen rooster, dien hy hebben sal, sijne hantboomen, ende alle sijne gereetschappen: Ga naar margenootq het waschvat, ende sijnen voet. | |
17Ga naar margenootr De behanghselen des voorhofs, sijne pilaren, ende sijne voeten, ende Ga naar margenoots het decksel van de poorte des voorhofs. | |
18Ga naar margenoott De Ga naar margenoot12 nagelen des Tabernakels, ende de pinnen des voorhofs, met hare Ga naar margenoot13 zeelen. | |
19De ampts-kleederen om in het Heylige te dienen: de heylige kleederen des Priesters Aarons, ende sijner Ga naar margenootv sonen kleederen, om Ga naar margenoot14 het Priester-ampt te bedienen. | |
20Doe gingh de gantsche vergaderinge der kinderen Israëls uyt van voor het aengesichte Mose. | |
21Ende sy quamen, alle man wiens herte hem Ga naar margenoot15 beweeghde: ende een yeder wiens geest hem vrywilligh maeckte, die brachten des HEEREN hef-offer tot het werck van de Tente der t’samenkomste, ende tot al haren dienst, ende tot Ga naar margenoot16 de heylige kleederen. | |
22Soo quamen dan de mannen met de wijven, alle vrywillige van herten: sy brachten haken, ende oorcierselen, ende ringen, ende Ga naar margenoot17 spanselen, alle goudene vaten, ende alle man die een gouden beweegh-offer den HEERE Ga naar margenoot18 offerde. | |
23Ende alle man by wien Ga naar margenoot19 gevonden wiert hemelsblaeuw ende purper, ende scharlaken, ende fijn linnen, ende geyten[hayr,] ende rootgeverwde ramsvellen, ende dassevellen, die brachtense. | |
24Alle die een hef-offer van silver ofte koper offerde, die brachten het ten hef-offer des HEEREN: ende alle by welcke ERRENsitttimhout gevonden wert, brachten het tot allen werck des Ga naar margenoot20 diensts. | |
25Ende Ga naar margenootx alle vrouwen die wijs van herten waren, sponnen Ga naar margenoot21 met hare handen: ende sy brachten het gesponnene, de hemelsblaeuwe [zijde,] ende ’t purper, ’t scharlaken ende het fijn linnen. | |
26Ende alle wijven, welcker herte haer beweeghde in wijsheyt, die sponnen het geyten[hayr.] | |
27De Overste nu brachten Sardonix-steenen, ende vulsteenen, tot den Ephod, ende tot den borstlap. | |
28Ende specerije, ende olie Ga naar margenooty tot den luchter, ende tot de salf-olie, ende Ga naar margenootz tot roockinge welrieckende specerijen. | |
29Alle man ende vrouwe, welcker herte haer vrywilligh beweeghde te brengen tot al het werck ’t welck de HEERE geboden hadde te maken door Ga naar margenoot22 de hant Mose: dat brachten de kinderen Israëls [tot] een vrywilligh offer den HEERE. | |
30Daer na seyde Mose tot de kinderen Israëls, Siet, Ga naar margenoota de HEERE heeft Ga naar margenootb met name geroepen Bezaleël den sone Uri, des soons Hur, van de stamme Iuda. | |
31Ende de Geest Godes heeft hem vervult met wijsheyt, met verstant, ende met wetenschap, namelick in alle hantwerck: | |
32Ende Ga naar margenootc om te bedencken vernuftigen arbeyt, te wercken in gout, ende in silver, ende in koper, | |
33Ende Ga naar margenootd in konstige steensnijdinge, om in te setten, ende in konstige houtsnijdinge: om te wercken in allen vernuftigen hantwercke. | |
34Hy heeft hem oock in sijn herte gegeven [andere] te onderwijsen: hem, ende Aholiab den sone Ahisamach van de stamme Dan. | |
35Ga naar margenoote Hy heeftse vervult met wijsheyt des herten, te maken alle werck eenes werck-[kolom]meesters, ende des aldervernuftighsten [hantwerckers,] ende des borduerders, in hemelsblaeuw ende in purper, in scharlaken, en in fijn linnen, ende des wevers: makende alle werck, ende bedenckende vernuftigen arbeyt. |
|