Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijAaron ende sijne sonen worden tot het Hoogepriester-ampt verordineert, vers 1, etc. hare heylige kleederen, 2. De Ephod, 6. konstelicken riem, 8. Twee Sardonix-steenen, op welcke de namen der sonen Israëls gegraveert waren, 9. De borstlap met twaelf steenen daer in, op welcken de namen der twaelf sonen Israëls gegraveert waren, 15. Gouden ketens aen de borstlap, 22. Item, goudene ringen daer aen, 23. De Urim ende Thummim, 30. Mantel des Ephods, 31. De goudene plate, daer in gegraveert stont: De Heyligheyt des Heeren, 36. De rock vol oogen, de hoet, de gordel: rocken der sonen Aarons, hare riemen, ende mutsen, ende hare linnen onderbroecken, 39, etc. Dese kleederen moesten Aaron ende sijne sonen aentrecken, als sy in het Heylige dienen souden, 41. | |
1DAer na Ga naar margenoot1 sult ghy uwen broeder Aaron ende sijne sonen met hem tot u doen naderen uyt het midden der kinderen Israëls, om my het Priester-ampt te bedienen: Ga naar margenoota namelick Aaron, Nadab, ende Abihu, Eleazar ende Ithamar de sonen Aarons. | |
2Ende ghy sult uwen broeder Aaron Ga naar margenoot2 heylige kleederen maken: tot heerlickheyt ende tot cieraet. | |
3Ghy sult oock spreken tot alle die Ga naar margenoot3 wijs van herten zijn, dien ick met den geest der wijsheyt vervult hebbe: dat sy Aaron kleederen maken om hem te heyligen, dat hy my het Priester-ampt bediene. | |
4Dit nu zijn de kleederen die sy maken sullen, Eenen borstlap ende eenen Ga naar margenoot4 Ephod, ende eenen Ga naar margenoot5 mantel, ende eenen rock vol Ga naar margenoot6 ooghskens, eenen Ga naar margenoot7 hoet, ende gordel: Ga naar margenoot8 sy sullen dan uwen broeder Aaron heylige kleederen maken, ende sijnen sonen, om my het Priester-ampt te bedienen. | |
5Ga naar margenoot8 Sy sullen oock Ga naar margenoot9 dat gout, ende hemelsblaeuw, ende purper, ende scharlaken, ende fijn linnen nemen. | |
6Ga naar margenootb Ende sullen den Ephod maken van Ga naar margenoot10 gout, hemelsblaeuw, ende purper, scharlaken, ende fijn getweernt linnen, van het alderkonstelickste werck. | |
7Hy sal twee te samenvoegende schouderbanden hebben aen sijn beyde eynden, daer mede hy t’samen gevoeght sal worden. | |
8Ende Ga naar margenoot11 de konstelicke riem sijns Ephods die op hem is, sal zijn gelijck sijn werck, van Ga naar margenoot12 het selve, van gout, hemelsblaeuw ende purper, ende scharlaken, ende fijn getweernt linnen. | |
9Ende ghy sult twee Sardonix-steenen nemen, ende de namen der sonen Israëls daer op graveeren. | |
10Sesse van hare namen op eenen steen, ende de ses overige namen op den anderen steen, na hare geboorten: | |
11Na steensnijders werck, Ga naar margenoot13 gelijck men de zegelen graveert, sult ghy dese twee steenen graveeren, met de namen der sonen Israëls: ghy sultse maken datse omvatt zijn in goudene Ga naar margenoot14 kaskens. | |
12Ende ghy sult de twee steenen aen de schouderbanden des Ephods setten, zijnde steenen Ga naar margenoot15 ter gedachtenisse voor de kinderen Israëls: ende Aaron sal hare namen op sijne beyde schouderen dragen Ga naar margenoot15 ter gedachtenisse voor het aengesichte des HEEREN. | |
13Ghy sult oock goudene kaskens maken. | |
14Ende twee ketenkens van louteren goude; Ga naar margenoot16 gelijck-eyndigende sult ghyse maken, Ga naar margenoot17 gedraeyt werck: ende de gedraeyde ketenkens sult ghy aen de kaskens hechten. | |
15Ga naar margenootc Ghy sult oock Ga naar margenoot18 eenen borstlap des gerichtes maken, van het alderkonstelickste werck, gelijck het werck des Ephods sult ghy hem maken: van gout, hemelsblaeuw, ende purper, ende scharlaken, ende van fijn getweernt linnen sult ghy hem maken: | |
[Folio 38r\Heylige kleederen.]
| |
16Vierkantigh sal hy zijn, [ende] verdobbelt: een spanne sal sijn lenghte zijn, ende een spanne sijn breette. | |
17Ende ghy sult vervullende steenen daer in vullen, vier rijgen steenen: Ga naar margenoot19 eene rijge van een Ga naar margenoot20 Sardis, een Topaz, ende een Carbonckel, dit is de eerste rijge. | |
18Ende de tweede rijge, van een Smaragd, een Saphir, ende een Diamant. | |
19Ende de derde rijge, een Hyacinth, Agaet, ende Amethist. | |
20Ende de vierde rijge van een Turkois, ende een Sardonix, ende een Iaspis: sy sullen met goude ingevatt zijn Ga naar margenoot21 in hare vullingen. | |
21Ende dese steenen sullen zijn met de twaelf namen der sonen Israëls, met hare namen: sy sullen als zegelen gegraveert worden, elck met sijnen name, voor de twaelf stammen sullen sy zijn. | |
22Ghy sult oock aen den borstlap gelijck-eyndigende ketenkens van gedraeyt werck uyt louteren goude maken. | |
23Ghy sult oock aen den borstlap twee goudene ringen maken: ende ghy sult de twee ringen aen de twee eynden des borstlaps setten. | |
24Dan sult ghy de twee gedraeyde goudene [ketenkens] in de twee ringen doen, aen de eynden des borstlaps. | |
25Maer de twee eynden Ga naar margenoot22 der twee gedraeyder [ketenkens] sult ghy aen die twee kaskens doen: ende ghy sultse setten aen de schouderbanden des Ephods, recht op de voorste Ga naar margenoot23 zijde van dien. | |
26Ghy sult noch twee goudene ringen maken, ende sultse aen de twee eynden des borstlaps setten: inwendigh aen sijnen Ga naar margenoot24 rant, die aen de zijde des Ephods zijn sal. | |
27Noch sult ghy twee goudene ringen maken, die ghy setten sult aen de twee schouderbanden des Ephods, beneden, aen de voorste zijde, tegen over sijne Ga naar margenoot25 voege, boven den konstelicken riem des Ephods. | |
28Ende sy sullen den borstlap met sijne ringen aen de ringen des Ephods opwaerts binden met een hemelsblaeuw snoer, dat hy op den konstelicken riem des Ephods zy: ende de borstlap en sal van den Ephod niet afgescheyden worden. | |
29Alsoo sal Aaron de namen der sonen Israëls dragen aen den borstlap des gerichtes, op sijn herte, als hy in het Heylige sal gaen: ter gedachtenisse voor het aengesichte des HEEREN gedurighlick. | |
30Ghy sult oock in den borstlap des gerichtes Ga naar margenoot26 de Urim ende de Thummim setten, dat sy op het herte Aarons zijn, als hy voor ’t aengesichte des HEEREN in gaen sal: Alsoo sal Aaron dat gerichte der kinderen Israëls gedurighlick op sijn herte dragen, voor het aengesichte des HEEREN. | |
31Ghy sult oock Ga naar margenootd den Ga naar margenoot27 mantel des Ephods geheel van hemelsblaeuw maken. | |
32Ende het Ga naar margenoot28 hooftgat des selven sal in het midden daer van zijn: dit gat sal eenen boort rontom hebben van geweven werck, als het gat eenes pansiers sal het daer aen zijn, dat Ga naar margenoot29 het niet gescheurt en worde. | |
33Ende aen sijne zoomen sult ghy granaet-appelen maken van hemelsblaeuw, ende van purper, ende van scharlaken, aen sijne zoomen rontom: ende goudene schellekens rontom Ga naar margenoot30 tusschen deselve. | |
34Dat een gouden schelleken, daer na een granaet-appel zy, [wederom] een gouden schelleken, ende een granaet-appel: aen de zoomen des mantels rontom. | |
35Ende Aaron sal den selven aen hebben om te dienen: op dat Ga naar margenoot31 sijn geluyt gehoort worde, als hy in het Heylige voor het aenge-[kolom]sichte des HEEREN in gaet, ende als hy uyt gaet, op Ga naar margenoot32 dat hy niet en sterve. | |
36Voorder sult ghy Ga naar margenoote een Ga naar margenoot33 plate maken van louteren goude, ende ghy sult daer in graveeren Ga naar margenoot34 gelijck men de zegelen graveert, Ga naar margenoot35 DE HEYLIGHEYT DES HEEREN. | |
37Ende ghy sult deselve aenhechten met een hemelsblaeuw snoer, alsoo dat sy aen Ga naar margenoot36 den hoet zy, aen de voorste zijde des hoets sal sy zijn. | |
38Ende sy sal op het voorhooft Aarons zijn, Ga naar margenoot37 op dat Aaron Ga naar margenoot38 drage de ongerechtigheyt der heyliger dingen, welcke de kinderen Israëls sullen geheylight hebben, in alle gaven harer geheylighder dingen, ende sy sal Ga naar margenoot39 gedurighlick aen sijn voorhooft zijn, om haerlieden voor het aengesichte des HEEREN aengenaem te maken. | |
39Ghy sult oock Ga naar margenootf eenen rock vol ooghskens maken, van fijn linnen, ghy sult oock den hoet van fijn linnen maken: maer den gordel sult ghy van geborduert werck maken. | |
40Den sonen Aarons sult ghy oock Ga naar margenoot40 rocken maken, ende ghy sult hen gordelen maken: oock sult ghy hen Ga naar margenoot41 mutsen maken, tot heerlickheyt ende cieraet. | |
41Ende ghy sult deselve uwen broeder Aaron, ende Ga naar margenoot42 oock sijne sonen aentrecken: ende ghy Ga naar margenoot43 sultse salven, ende Ga naar margenoot44 hare hant vullen, ende haer heyligen, dat sy my het Priester-ampt bedienen. | |
42Maeckt haer oock linnen onderbroecken, om het vleesch der schaemte te bedecken: sy sullen zijn van de lendenen tot de dijen. | |
43Ga naar margenoot45 Aaron nu ende sijne sonen sullen die aen hebben, als sy in de Tente der t’samenkomste gaen, ofte als sy tot den altaer treden sullen, om in het Heylige te dienen, op dat sy geene Ga naar margenoot46 ongerechtigheyt en dragen, ende sterven: [Dit] sal een eeuwige insettinge zijn, hem, ende sijnen zade na hem. |
|