Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 152r]
| |
APOCALYPSIS, Ofte De Openbaringe JOANNIS Ga naar margenoot* THEOLOGI. | |
Inhoudt deses Boecks.DIT Boeck, op de wijse van een Sendt-brief aen de Gemeynten in-gestelt, is het laetste Boeck des Nieuwen Testaments, ende als eene verzegelinge des selven. Ende is van den Apostel Ioannes geschreven, nae het getuygenisse vande Oude schrijvers, ontrent vier-ende-sestigh jaren nae CHRISTI hemel-vaert, op het eynde der regeringe des Keysers Domitiani, van welcken oock Ioannes, nae vele vervolgingen der Christenen, in het eylandt Patmos is gebannen geweest, alwaer dese Openbaringe, tot troost ende waerschouwinge der Christelicke Gemeynte, hem is geschiedt, gelijck hy selve Capit. 1.9. getuyght. Ende hoewel eenige oude Leeraers meynen dat Ioannes sijn Euangelium, op het versoeck der Kercken van Asien, na sijne verlossinge uyt dit Patmos noch soude hebben geschreven, so is ’t nochtans geloofweerdiger uyt het tweede vers van het eerste Capitt. ende andersins, dat dese Openbaringe van hem laetst is gheschreven: ende heeft Ioannes ten aensien van de materien daer in begrepen, ende nae hem de Christelicke Kercke, goet gevonden het geheele Nieuwe Testament met dit boeck te besluyten, gelijck oock de scherpe aen-maningen, in het eynde van dit boeck, van niets hier toe ofte af te doen Cap. 22. vers 18, 19. mede-brengen. Dit schrift hoe wel het, als een Prophetisch schrift, sprekende van toekomende saken, vele plaetsen heeft swaer om te verstaen, is nochtans vol Godtlicke leeringen, dienende tot weder-legginge van vele ketterien, die doe alreede op de bane gebracht waren, ende streckt insonderheyt om de Gemeynte CHRISTI te onderrichten, wat swarigheden haer van den Duyvel ende sijne instrumenten, ende voornamelick van den Antichrist ende sijne Dienaren, na dien tijdt souden overkomen: ende de sware straffen die de vyanden der Gemeynte van tijdt tot tijdt, ende insonderheydt in het laetste oordeel, hadden te verwachten: midtsgaders de wonderbare verlossingen die Godt sijne Gemeynte oock van tijdt tot tijdt soude bewijsen: ende insonderheyt de goede uytkomste ende overwinninge over allen, ende de on-uytsprekelicke heerlickheyt ende gelucksaligheyt, die sy nae CHRISTI komste ten oordeele, in het hemelsche Ierusalem, in der eeuwigheydt souden genieten. Ende wort dit boeck bequamelick in dry deelen af-gedeelt. Het eerste is een voor-reden begrepen in de 8 eerste versen Capit. 1. Het tweede is een Verhael der Prophetische Gesichten, ende Voorsegginge der dingen, die van dien tijdt af de Gemeynte CHRISTI tot het eynde der werelt souden overkomen, geduerende tot het 6 vers van het laetste Capit. Van waer voorts tot het eynde des Boecks, de verzegelinge ende ’t besluyt des Boecks, als oock des geheelen Nieuwen Testaments, verhaelt wort. Aengaende nu de Voorseggingen, beginnende van het 9 vers Capit. 1. ende eyndigende met het 6 vers Capit. 22. die worden onder verscheydene afdeelingen, ende Prophetische Gesichten, voor-gestelt: waer van eenige diergelijcke oock by de Propheten des Ouden Testaments, als by Esaias, Ezechiel, Daniel, Zacharias, ende andere worden gevonden, gelijck in de aenteeckeningen sal worden aengewesen. Alsoo het Gode gelieft heeft de dingen die toekomende zijn, wel somwijlen met klare woorden, maer somwijlen oock met duystere afbeeldingen ende gesichten voor te stellen, so om onse neerstigheydt in het ondersoecken der selve te meer op te wecken, als oock om de grootheyt ende het gewichte der selve te beter aen te wijsen, so doet hy hier oock in het bysonder door Ioannem, om dat in dese Prophetie vele dingen voor-komen, de plagen ende veranderingen van het Roomsche Rijck aengaende, die de selve souden occasie hebben mogen geven, om de Christenen te swaerder te vervolgen. VVaerom oock Paulus 2.Thessal. cap. 2. van de selve sake handelende, eenige bedeckte wijsen van spreken gebruyckt. De Gesichten nu, die in dese Voorseggingen voorkomen, zijn insonderheyt Seven. Het eerste Gesichte beginnende aen het negende vers van het eerste Capitt. ende duerende tot het eynde van het derde, beeldt ons CHRISTUM af in sijnen Conincklicken ende Priesterlicken staet, wandelende onder de seven Candelaren, ofte Gemeynten; mitsgaders sijne geboden die hy geeft om te schrijven aen de seven Gemeynten van Asien, daer Ioannes meest onder hadde verkeert, met de Sendt-brieven selve aen die Gemeynten. Het tweede Gesichte is een Gesichte van Godts heerlickheyt, sittende op sijnen throon, ende van het Lam staende op den throon, om-ringht van vier-ende-twintigh Ouderlingen, ende van vier Dieren, met het Boeck verzegelt met seven zegelen, ende de wonderen die nae het openen van elcken zegel in de werelt geschiet zijn: welck Gesichte duert tot het eynde van het sevende Capit. Het derde Gesichte is de verschijninge der seven Engelen, met hare basuynen, d’ een nae d’ ander volgende, welck duert tot het eynde van het elfde Capittel. Het vierde Gesichte is het gesichte der Vrouwe, die in barens-noot is, ende van den Draeck vervolght wordt tot in de wildernisse, ende der twee Beesten die de heylige vervolgen, die van het Lam staende op den bergh Sion met sijn geselschap van hondert vier-ende-veertigh duysent, dat hem volght, worden wederstaen, begrepen in het twaelfde, dertiende, ende veertiende Capit. Het vijfde Gesichte is het gesichte der seven phiolen, ende der plagen die uyt de selve phiolen worden uytgestort op den throon der Beeste, beschreven in het vijftiende, ende sestiende Cap. VVaer op volght in’t seste Gesichte, de af-beeldinge van de groote Hoere van Babel, sittende op het Beest met seven hoofden, dat is, op de stadt met seven bergen, ende van het swaer oordeel Godts over haer ende over het Beest, mitsgaders het triumph-liedt der hemelsche scharen, die met CHRISTO haer hooft vergeselschapt zijn, over haer oordeel, begrepen in het seventiende, achtiende, ende negentiende Capit. Het sevende Gesichte stelt voor de bindinge des Satans voor duysent jaren, met sijne los-latinge voor eenen korten tijt, ende de voleyndinge van alle dingen daer op gevolght, door het laetste oordeel Godts over den Duyvel, doodt, ende alle godtloose, ende door de neder-dalinge van het hemlsch Ierusalem tot een heerlicke ende eeuwige woonstede van alle uytverkorene, begrepen in het twintighste, een-ende-twintighste, ende in’t eerste deel van het twee-ende-twintighste Cap. |
|