Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Den Apostel gaet voort tot de ampten Christi, insonderheyt sijn Prophetisch ende Priesterlick ampt, tusschen beyden oock sprekende van sijn Conincklick ampt: ende begint van sijn Prophetisch ampt, leerende dat sy sijn woort moeten gehoorsaem zijn. 2 Vergelijckt Christum met Mose, ende verklaert dat hy so veel grooter dan Moses is, als de bouwer des huys meerder is dan het huys. 5 ende als de sone des huys meerder is als de dienaer. 7 Versterckt sijne vermaninge met een gelijcke vermaninge Davids tot den Israeliten uyt den 95 Psalm. 12 ende waerschouwt de Hebreen, dat sy hare herten oock niet en verharden. 14 maer in het geloove stantvastich blijven. 15 Leght de aengetogene plaetse des Psalms uyt, ende past ’se op de Hebreen. 17 ende waerschouwt de selve, dat sy ’t exempel harer ongehoorsaemheyt niet en volgen, so sy der selver straffe niet en willen deelachtich zijn. | |
1Ga naar margenoot1 HIerom, heylige broeders, die Ga naar margenoot2 der hemelsche roepinge deelachtich zijt, Ga naar margenoot3 aenmerckt den Ga naar margenoot4 Apostel ende Ga naar margenoota Ga naar margenoot5 Hoogen-priester Ga naar margenoot6 onser belijdenisse Christum Iesum: | |
2Die getrouw is den genen Ga naar margenoot7 die hem gestelt heeft, Ga naar margenootb gelijck oock Moses in geheel Ga naar margenoot8 sijn huys was: | |
3Want Ga naar margenoot9 dese is so veel meerder heerlickheyt weerdich geacht dan Moses, als de gene die het huys Ga naar margenoot10 gebouwt heeft meerder eere heeft Ga naar margenoot11 als het huys. | |
4Want een yeder huys wordt van yemandt ghebouwt: Ga naar margenootc maer Ga naar margenoot12 die dit al- | |
[Folio 131v]
| |
les gebouwt heeft, Ga naar margenoot13 is Godt. | |
5Ende Moses is wel getrouw geweest in geheel sijn huys, als een dienaer, Ga naar margenootd Ga naar margenoot14 tot getuyginge der dingen die [daer na] gesproken souden worden: | |
6Maer Christus Ga naar margenoot15 als de Sone over sijn eygen huys: Ga naar margenoote wiens Ga naar margenoot16 huys wy zijn, Ga naar margenootf indien wy maer Ga naar margenoot17 de vrymoedicheyt, ende Ga naar margenoot18 den roem der hope tot den eynde toe vast behouden. | |
7Daerom gelijck Ga naar margenoot19 de heylige Geest seght, Ga naar margenootg Heden indien ghy Ga naar margenoot20 sijne stemme Ga naar margenoot21 hooret, | |
8So en Ga naar margenoot22 verhadt uwe herten niet, Ga naar margenooth gelijck [het geschiet is] Ga naar margenoot23 in de verbitteringe, Ga naar margenoot24 ten dage der versoeckinge, in de woestijne: | |
9Alwaer my uwe Vaders Ga naar margenoot25 versocht hebben: sy hebben Ga naar margenoot26 my beproeft, ende hebben mijne wercken gesten veertigh jaren lanck. | |
10Daerom was ick vertoornt over dat geslachte, ende sprack, Altijt Ga naar margenoot27 dwalen sy met het herte, ende sy en hebben Ga naar margenoot28 mijne wegen Ga naar margenoot29 niet gekent. | |
11Ga naar margenooti So hebbe ick dan gesworen in mijnen toorne, Ga naar margenoot30 Indien sy Ga naar margenoot31 in mijne ruste sullen ingaen. | |
12Siet toe, Ga naar margenoot32 broeders, dat niet t’eeniger tijdt in yemandt van u en zy Ga naar margenoot33 een boos ongeloovigh herte, om af te wijcken van den levenden Godt: | |
13Maer vermaent Ga naar margenoot34 malkanderen alle dage, Ga naar margenoot35 soo lange als het Heden genaemt wort: op dat niet yemant uyt u verhardt en worde door de verleydinghe der sonde. | |
14Want wy zijn Ga naar margenoot36 Christi deelachtigh geworden, so wy anders het beginsel Ga naar margenoot37 deses vasten grondts tot den eynde toe vast behouden: | |
15Ga naar margenoot38 Terwijle daer geseght wort, Ga naar margenootk Heden indien ghy sijne stemme hooret, so en verhardt uwe herten niet, gelijck in de verbitteringe [geschiet is]. | |
16Want sommige als sy die gehoort hadden, hebben [hem] verbittert, Ga naar margenoot39 doch niet alle die uyt Egypten door Mosem uytgegaen zijn. | |
17Over welcke nu is hy vertoornt geweest veertigh jaren? Was het niet over de gene Ga naar margenoot40 die gesondight hadden, Ga naar margenootl welcker Ga naar margenoot41 lichamen gevallen zijn in de woestijne? | |
18Ga naar margenootm Ende welcken heeft hy gesworen, dat sy in sijne ruste niet en souden ingaen, anders dan den genen die ongehoorsaem geweest waren? | |
|