Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Den Apostel vermaent haer voorders in ’t gemeyn tot eenen Godtsaligen wandel. 3 ende in ’t bysonder tot cuyscheyt ende eerbaerheyt. 6 tot rechtveerdicheyt in haren handel. 9 tot broederlicke liefde. 11 tot een stil leven, ende doen van haer eygen dingen. 13 Hy vermaent haer oock dat ’se hare droefheyt sullen matigen over de gene die ontslapen zijn. 14 dewijle die door Christum weder opgeweckt sullen worden. 15 welcke uyt den hemel comen sal met een groot geroep ende stemme des Archangels, om die gestorven zijn eerst uyt den dooden op te wecken. 17 ende daer na de selve met de andere, die dan noch sullen leven, tot hem op te nemen. | |
1Ga naar margenoot1 VOorts dan, broeders, wy bidden ende vermaenen u Ga naar margenoot2 in den Heere Iesu, gelijck ghy van ons Ga naar margenoot3 ontfangen hebt, Ga naar margenoota hoe ghy moet wandelen ende Gode behagen, dat ghy [daer in] meer overvloedigh wort. | |
2Want ghy wetet Ga naar margenoot4 wat bevelen wy u ghegeven hebben Ga naar margenoot5 door den Heere Iesum. | |
3Ga naar margenootb Want dit is Ga naar margenoot6 de wille Godts, uwe Ga naar margenoot7 heylichmakinge: dat ghy u onthoudt van de hoererie: | |
4Dat een yegelijck van u wete Ga naar margenoot8 sijn vat te besitten in heylichmakinge ende Ga naar margenoot9 eere: | |
5Niet in Ga naar margenoot10 [quade] beweginge der begeerlickheyt, gelijck als de Heydenen Ga naar margenootc die Godt Ga naar margenoot11 niet en kennen. | |
6Dat niemandt sijnen broeder Ga naar margenoot12 en vertrede, noch Ga naar margenoot13 en bedriege in [sijne] handelinge: Want de Heere is een wreker over alle dese, gelijck wy u oock te voren geseght, ende betuyght hebben. | |
7Want Godt en heeft ons niet geroepen tot Ga naar margenoot14 onreynicheyt, Ga naar margenootd maer tot heylichmakinge. | |
8Ga naar margenoote So dan die Ga naar margenoot15 [dit] verwerpt, die en verwerpt Ga naar margenoot16 geen mensche, maer Godt, Ga naar margenootf die oock sijnen heyligen Geest Ga naar margenoot17 in ons heeft gegeven. | |
9Ga naar margenootg Van de broederlicke liefde nu en hebt ghy niet van noode dat ick u schrijve: want ghy selve zijt Ga naar margenoot18 van Godt geleert om malcanderen lief te hebben. | |
10Want Ga naar margenoot19 ghy doet oock het selve aen alle de broederen, die in geheel Macedonien zijn. Maer wy vermanen u, broeders, dat ghy meer overloedigh wort: | |
11Ga naar margenooth Ende dat ghy Ga naar margenoot20 u beneersticht stille te zijn, ende uw eygene dingen te | |
[Folio 120r]
| |
doen, Ga naar margenooti ende te wercken Ga naar margenoot21 met uwe eygene handen gelijck wy u bevolen hebben: | |
12Op dat ghy Ga naar margenoot22 eerlijck wandelt by de gene Ga naar margenoot23 die buyten zijn, ende Ga naar margenoot24 geenes dincks van noode en hebbet. | |
13Doch, broeders, ick en wil niet dat ghy onwetende zijt van de gene Ga naar margenoot25 die ontslapen zijn, Ga naar margenootk op dat ghy niet bedroeft en zijt, Ga naar margenoot26 gelijck als de andere Ga naar margenoot27 die geen hope en hebben. | |
14Want indien wy gelooven dat Iesus gestorven is, ende opgestaen, alsoo sal oock Godt de gene die ontslapen zijn Ga naar margenoot28 in Iesu, Ga naar margenoot29 [weder] brengen Ga naar margenoot30 met hem. | |
15Want dat seggen wy u Ga naar margenoot31 door het woort des Heeren, Ga naar margenootl dat Ga naar margenoot32 wy die levendich overblijven sullen tot de toecomste des Heeren, niet en sullen Ga naar margenoot33 voorcomen de gene die ontslapen zijn. | |
16Ga naar margenootm Want de Heere selve sal met Ga naar margenoot34 een geroep, met Ga naar margenoot35 de stemme Ga naar margenoot36 des Archangels, ende met de basuyne Godts nederdalen van den hemel: ende die Ga naar margenoot37 in Christo gestorven zijn, sullen eerst opstaen: | |
17Daer na wy die levendich overgebleven zijn, sullen te samen met haer Ga naar margenoot38 opgenomen worden Ga naar margenoot39 in de wolcken, den Heere te gemoete, Ga naar margenoot40 inde lucht: ende also sullen wy altijt Ga naar margenoot41 met den Heere wesen. | |
|