Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Paulus stelt den Corintheren voor het exempel der Gemeynten van Macedonien, die een milde handreyckinge gedaen hadden voor de arme geloovige te Ierusalem. 6 ende verklaert dat hy Tito bevel gegeven hadde om diergelijcke oock by haer te bevoorderen. 9 Stelt oock haer voor het exempel Christi, die arm geworden is, om ons door sijne armoede rijck te maken. 10 ende vermaent haer nu wel te voleyndigen ’t gene sy over een jaer wel hadden begonnen. 13 Doch niet alsoo dat sy haer selven souden benauwen, om andere te verlichten, maer om uyt haren overvloet het gebreck der andere te vervullen. 15 gelijck in het versamelen van het Manna geschiet was. 16 Betuyght voorder dat Titus om sulcks over te brenghen tot haer gereyst was. 18 met noch een ander broeder die van de Gemeynten daer toe was vercoren. 20 om alle opsprake voor te komen. 22 ende noch een derde, wiens getrouwicheyt nu meermaels was beproeft, soo wel by hem als by de Gemeynten. | |
1VOorts maecken wy u bekent, broeders, Ga naar margenoot1 de genade Gods die Ga naar margenoot2 in de Gemeynten van Macedonien gegeven is: | |
2Dat in vele beproevinge der verdruckinge Ga naar margenoot3 de overvloedt harer blijdschap, ende Ga naar margenoot4 hare zeer diepe armoede overvloedich geweest is Ga naar margenoot5 tot den rijckdom harer Ga naar margenoot6 goetdadicheyt. | |
3Want sy zijn na vermogen (ick betuyge’t) ja boven vermogen gewillich geweest. | |
4Ga naar margenoota Ons met vele Ga naar margenoot7 vermaninge biddende dat wy wilden Ga naar margenoot8 aennemen Ga naar margenoot9 de gave ende Ga naar margenoot10 de gemeynschap deser bedieninge, die voor Ga naar margenoot11 de heylige geschiet. | |
5Ende [deden] Ga naar margenoot12 niet [alleen] gelijck wy gehoopt hadden, maer Ga naar margenoot13 gaven haer selven eerst aen den Heere, ende [daer na] aen ons, door den wille Godts. | |
6Also dat wy Titum vermaenden, dat gelijck hy te voren Ga naar margenoot14 begonnen hadde, hy oock also noch Ga naar margenoot15 dese gave by u Ga naar margenoot16 voleynden soude. | |
7So dan gelijck ghy in alles overvloedich zijt, in geloove, ende in woort, ende in kennisse, ende in alle neersticheyt, ende in uwe liefde tot ons, siet dat ghy oock in dese gave overvloedich zijt. | |
8Ick en segge [dit] niet Ga naar margenoot17 [als] gebiedende, maer [als] Ga naar margenoot18 door de neersticheyt van andere oock de oprechticheyt uwer liefde beproevende. | |
9Want ghy wetet de genade onses Heeren Iesu Christi, Ga naar margenootb dat hy om uwent wille Ga naar margenoot19 is arm geworden, Ga naar margenoot20 daer hy rijck was, op dat ghy door sijne armoede soudet Ga naar margenoot21 rijck worden. | |
10Ende Ga naar margenoot22 ick segge in desen [mijne] meyninge. Want dit is u oorbaer, als die niet alleen het doen, maer oock Ga naar margenoot23 het willen van over een jaer te voren hebt begonnen. | |
[Folio 101v]
| |
11Maer nu voleyndicht oock het doen: op dat gelijck als’er geweest is de volveerdicheyt des gemoets om te willen, daer oock alsoo zy het voleyndigen Ga naar margenoot24 uyt het gene dat ghy hebt. | |
12Ga naar margenootc Want indien te voren de volveerdicheyt des gemoets daer is, Ga naar margenootd so is yemant Ga naar margenoot25 aengenaem na ’t gene dat hy heeft, niet na ’tgene dat hy niet en heeft. | |
13Want [dit en segge ick] niet op dat andere souden verlichtinge hebben, ende ghy Ga naar margenoot26 verdruckinge: | |
14Maer [op dat] uyt gelijckheyt, in desen tegenwoordigen tijdt, uwen overvloet [zy] om haer gebreck [te vervullen]: Ga naar margenoot27 op dat oock haren overvloedt zy om uw’ gebreck [te vervullen], Ga naar margenoot28 op datter gelijckheyt worde. | |
15Gelijck Ga naar margenoot29 geschreven is, Ga naar margenoote Die veel [versamelt hadde], en hadde niet over: ende die weynich [versamelt hadde], en hadde niet te weynich. | |
16Doch Gode zy danck, die Ga naar margenoot30 deselve neersticheyt voor u in het herte Titi gegeven heeft, | |
17Dat hy de vermaninge heeft aengenomen, ende zeer neerstigh zijnde gewilligh tot u Ga naar margenoot31 gereyst is. | |
18Ende wy hebben oock met hem gesonden Ga naar margenoot32 den broeder, die lof heeft in den Euangelio door alle de Gemeynten. | |
19Ende dat niet alleen, maer hy is oock Ga naar margenoot33 van de Gemeynten vercoren om met ons te reysen Ga naar margenoot34 met dese gave, die van ons bedient wort tot de heerlickheyt des Heeren selve, ende Ga naar margenoot35 de volveerdicheyt uwes gemoets. | |
20Ga naar margenoot36 Dit verhoedende, dat ons niemandt en moge Ga naar margenoot37 lasteren in desen overvloedt, die van ons wort bedient: | |
21Ga naar margenootf Als die besorgen ’tgene eerlijck is, niet alleen voor den Heere, maer oock voor de menschen. | |
22Wy hebben oock met haer gesonden Ga naar margenoot38 onsen broeder, welcken wy in vele dingen dickmael beproeft hebben dat hy neerstigh is: ende nu veel neerstiger door het groot vertrouwen Ga naar margenoot39 dat [hy heeft] tot u lieden. | |
23Het zy [dan] Ga naar margenoot40 Titus, hy is mijn medegesel, ende mede-arbeyder by u: het zy Ga naar margenoot41 onse broeders, zy zijn Ga naar margenoot42 afgesanten der Gemeynten, [ende] Ga naar margenoot43 een eere Christi. | |
24Bewijst dan aen haer de bewijsinge uwer liefde, ende onses roems van u, oock Ga naar margenoot44 voor het aengesicht der Gemeynten. |
|