Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Den Apostel gaet voort in het beschrijven van de hope der salicheyt, waer door wy versekert zijn, als dit lichaem, ’t welck een aerdsch tabernakel is, ghebroken wort, dat wy een eeuwige woonstede hebben inden hemel. 4 waer mede wy verlangen overcleedt te worden. 6 overmits so lange wy in dit lichaem inwoonen, wy van den Heere uytwoonen. 9 Dat dan een yegelijck neerstich moet zijn om hem te behagen. 10 om dat wy alle voor den rechter-stoel Christi moeten verschijnen. 11 Betuygt daerom oock sijne neersticheyt onder haer. 12 niet om hem selven te prijsen, maer om haer stoffe van roem te geven tegen de valsche Apostelen. 15 Leert dat Christus voor allen gestorven ende opgeweckt is, op dat sy alle hem souden leven. 16 Waerom hy voortaen niemandt meer en kent na den vleesche. 17 Maer na de nieuwe scheppinge die uyt Godt is in Christo. 19 Waer toe sy als gesanten Godts worden gebruyckt om de menschen met Godt in Christo te versoenen. | |
1WAnt wy weten, dat soo Ga naar margenoot1 ons’ Ga naar margenoota aerdsche huys deses tabernakels Ga naar margenoot2 gebroken wort, wy Ga naar margenoot3 een gebouw van Godt hebben, een huys niet met handen gemaeckt, [maer] eeuwigh, in de hemelen. | |
2Ga naar margenootb Want oock in desen suchten wy, verlangende met onse woonstede, die uyt den hemel is, overkleet te worden. | |
3Ga naar margenootc Soo wy oock Ga naar margenoot4 bekleet [ende] niet naeckt en sullen gevonden worden. | |
4Want oock wy, Ga naar margenoot5 die in desen tabernakel zijn, suchten Ga naar margenoot6 beswaert zijnde: Ga naar margenoot7 nademael wy niet en willen ontkleedt, Ga naar margenoot8 maer overkleedt worden, Ga naar margenootd op dat Ga naar margenoot9 het sterflijcke Ga naar margenoot10 van het leven verslonden worde. | |
5Die ons nu Ga naar margenoot11 tot dit selve bereydt heeft, is Godt, Ga naar margenoote die ons oock Ga naar margenoot12 het onderpant des Geests gegeven heeft. | |
6Wy hebben dan altijt goeden moet, ende weten dat wy in-woonende in het lichaem, uyt-woonen Ga naar margenoot13 van den Heere: | |
7Ga naar margenootf (Want wy wandelen Ga naar margenoot14 door geloove, [ende] Ga naar margenoot15 niet door aenschouwen.) | |
8Maer wy hebben goeden moet, ende hebben meer behagen om uyt het lichaem uyt te woonen, ende by den Heere in te woonen. | |
9Daerom zijn wy oock Ga naar margenoot16 zeer begeerich, Ga naar margenoot17 het zy inwoonende, Ga naar margenoot18 het zy uytwoonende, om hem wel behagelijck te zijn. | |
10Ga naar margenootg Want wy alle moeten Ga naar margenoot19 geopenbaert worden voor den rechter-stoel Christi, Ga naar margenooth op dat een yegelijck Ga naar margenoot20 wechdrage ’tgene Ga naar margenoot21 door het lichaem [geschiet], na dat hy gedaen heeft, Ga naar margenoot22 het zy goet, Ga naar margenoot23 het zy quaet. | |
11Wy dan wetende Ga naar margenoot24 den schrick des Heeren, bewegen de menschen tot het geloove, ende zijn Gode openbaer geworden: doch ick hope oock in uwe conscientien geopenbaert te zijn. | |
12Ga naar margenooti Want wy en Ga naar margenoot25 prijsen ons selven u niet wederom aen, maer wy geven u oorsaecke Ga naar margenoot26 van roem over ons, op dat ghy [stoffe] soudet hebben tegen de gene Ga naar margenoot27 die in het aengesicht roemen, ende niet [in] het herte. | |
13Want ’t zy dat wy Ga naar margenoot28 uytsinnigh zijn, wy zijn’t Gode: ’tzy dat wy Ga naar margenoot29 gematicht van sinnen zijn, wy zijn’t u lieden. | |
15Ga naar margenoot32 Als die dit oordeelen, dat indien Ga naar margenoot33 een Ga naar margenoot34 voor alle Ga naar margenoot35 gestorven is, Ga naar margenoot36 sy dan alle gestorven zijn. Ende hy is voor alle gestorven, Ga naar margenootk op dat de gene die leven, niet meer Ga naar margenoot37 haer selven en souden leven, maer Ga naar margenoot38 dien die voor haer gestorven ende opgeweckt is. | |
16Ga naar margenootl So dan, wy en kennen van nu aen niemandt Ga naar margenoot39 na den vleesche: ende Ga naar margenoot40 indien wy oock Christum na den vleesche gekent hebben, nochtans en kennen wy [hem] Ga naar margenoot41 nu niet meer [na den vleesche]. | |
17So dan indien yemandt Ga naar margenoot42 in Christo is, die is Ga naar margenoot43 een nieuw schepsel: Ga naar margenootm het oude is voorby gegaen, siet, Ga naar margenoot44 het is al nieuw geworden. | |
[Folio 100v]
| |
de, Ga naar margenootn die Ga naar margenoot46 ons met hem selven Ga naar margenoot47 versoent heeft door Iesum Christum, ende ons de bedieninge der versoeninge gegeven heeft. | |
19Ga naar margenooto Ga naar margenoot48 Want Godt was in Christo Ga naar margenoot49 de werelt met hem selven versoenende: hare sonden haer niet toerekenende: ende heeft het woordt der versoeninge Ga naar margenoot50 in ons geleght. | |
20So zijn wy dan Ga naar margenootp gesanten van Christi wege, als of Godt door ons bade: wy bidden van Christi weghe, Ga naar margenoot51 laet u met Godt versoenen. | |
21Ga naar margenootq Want dien die geen sonde Ga naar margenoot52 gekent en heeft, Ga naar margenootr heeft hy Ga naar margenoot53 sonde voor ons gemaeckt, op dat wy souden worden Ga naar margenoot54 rechtveerdicheyt Godts Ga naar margenoot55 in hem. |
|