Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 D’Apostel geeft reden waerom hy den dienst des Euangeliums in’t eynde van’t voorgaende cap. so hooge hadde verheven, ende beroept hem eerst op de bevindinge van de Corintheren selve, die door desen sijnen dienst tot Christum bekeert waren. 5 Doet daer by dat dese cracht niet uyt hem, maer uyt Godt was. 6 Bewijst het selve voorders door eene vergelijckinge van den dienst Mosis, dien hy een doodende letter in steenen tafelen gedruckt, ende eene bedieninge der verdoemenisse noemt, die niet en blijft: ende van den dienst der Apostelen, dien hy eenen dienst des Geests, des levens, ende der rechtveerdicheyt noemt, ende altijt blijft. 13 Verclaert dat op het aengesicht Mosis een decksel lagh, ende oock op het lesen der Wet, alsoo dat de Ioden het eynde daer van niet en verstonden. 16 welck decksel van haer sal geweert worden, als sy tot Godt sullen bekeert zijn. 17 Maer dat den dienst des Nieuwen Testaments claer is, ende een middel waer door de Geest des Heeren crachtigh is tot onser vernieuwinge. | |
1Ga naar margenoota BEginnen Ga naar margenoot1 wy ons selven wederom Ga naar margenoot2 [u] aen te prijsen? Of behoeven wy oock, gelijck sommige, Ga naar margenoot3 brieven van voor-schrijvinge aen u, ofte [brieven] van voor-schrijvinge van u? | |
2Ga naar margenoot4 Ghy-lieden zijt onsen brief, Ga naar margenoot5 geschreven in onse herten, bekent ende gelesen Ga naar margenoot6 van alle menschen: | |
3Als die openbaer zijt geworden, dat ghy eenen brief Christi zijt, Ga naar margenoot7 ende door onsen dienst bereydt, die geschreven is niet Ga naar margenoot8 met inckt, maer door den Geest Ga naar margenoot9 des levendigen Godts niet Ga naar margenootb Ga naar margenoot10 in steenen tafelen, Ga naar margenootc maer Ga naar margenoot11 in vleesche tafelen des herten. | |
5Niet dat wy Ga naar margenoot13 van ons selven bequaem zijn yet Ga naar margenoot14 te dencken, als uyt ons selven: maer Ga naar margenootd onse bequaemheydt is uyt Godt: | |
6Die ons oock bequaem gemaeckt heeft [om te zijn] Ga naar margenoote dienaers Ga naar margenootf des Ga naar margenoot15 Nieuwen Testaments, niet Ga naar margenoot16 der Letter, maer Ga naar margenoot17 des Geests. Want de Letter Ga naar margenoot18 doodt, maer de Geest Ga naar margenoot19 maeckt levendigh. | |
7Ende indien de bedieninge des doots in letteren [bestaende], Ga naar margenootg [ende] in steenen in-gedruckt, in heerlijckheydt is geweest, Ga naar margenooth alsoo dat de kinderen Israëls het aengesicht Mosis niet en konden sterck aensien, Ga naar margenoot20 om de heerlijckheydt sijns aengesichts, Ga naar margenoot21 die te niete gedaen soude worden: | |
[Folio 99v]
| |
9Want indien de bedieninge der verdoemenisse heerlickheydt geweest is, veel meer is de bedieninge Ga naar margenoot23 der rechtveerdigheyt overvloedigh in heerlickheyt. | |
10Want oock Ga naar margenoot24 het verheerlickte en is selfs niet verheerlickt in desen deele, Ga naar margenoot25 ten aensien van dese uytnemende heerlickheyt. | |
11Want indien ’t gene dat te niete gedaen wort, in heerlickheyt was, veel meer [is] Ga naar margenoot26 het gene dat blijft, in heerlickheyt. | |
12Dewijle wy dan sodanige hope hebben, so gebruycken wy vele Ga naar margenoot27 vrymoedigheyt in ’t spreken: | |
13Ende [en doen niet] gelijckerwijs Ga naar margenooti Moses, [die] een decksel op sijn aengesicht leyde, Ga naar margenoot28 op dat de kinderen Israëls niet en souden sterck sien Ga naar margenootk Ga naar margenoot29 op het eynde des genen dat te niete gedaen wort: | |
14Ga naar margenootl Maer hare sinnen zijn Ga naar margenoot30 verhart geworden. Want tot op [den dagh] van heden blijft Ga naar margenoot31 het selve decksel in het lesen des Ouden Testaments, sonder ontdeckt te worden: Ga naar margenoot32 het welcke door Christum te niete gedaen wort. | |
15Maer tot den huydigen [dagh] toe, wanneer Moses gelesen wort, light een decksel op haer herte. | |
16Ga naar margenootm Doch so wanneer het tot den Heere sal bekeert zijn, so wort het decksel wech genomen. | |
17Ga naar margenootn Ga naar margenoot33 De Heere nu is de Geest: ende waer de Geest des Heeren is, Ga naar margenoot34 aldaer is vryheyt. | |
18Ga naar margenooto Ende Ga naar margenoot35 wy alle Ga naar margenoot36 met ongedeckten aengesichte de heerlickheyt des Heeren [als] in eenen spiegel aenschouwende, worden [nae] het selve beeldt in gedaente verandert, van heerlickheyt tot heerlickheyt, Ga naar margenoot37 als van des Heeren Geest. |
|