| |
| |
| |
1 D’Apostel besluytende de voorgaende vermaninge tot Liefde, leert voorders, dat de gene die na geestelijcke gaven staen, meest moeten staen na de gave van propheteren, 5 Dat evenwel de gave van vremde talen niet en is te verachten, maer gebruyckt moet worden met uytlegginge der selve. 7 ’twelck hy bewijst met de gelijckenissen van een fluyte, cyther, ende basuyne. 10 ende toont dat het strijdt tegen de natuere, ende niet anders en is als of men tot barbaren sprake, 13 Leert voorder datmen so moet bidden dat sulcks geschiede niet alleen met den geest maer oock met verstant. 16 andersins dat een die de vremde tale niet en verstaet, niet en can Amen seggen op sulck een gebedt, 18 bevesticht het selve met sijn eygen exempel, ’t welck hy vermaent na te volgen. 21 ende bewijst uyt de schriftuere, dat de vremde talen somtijts meer een straffe als een gave zijn. 23 leert oock dat het bespottelijck soude zijn, indien’se alle met vremde talen spraken, maer stichtelijck indiense alle propheteerden. 26 Daerna stelt hy eenige regelen, die men volgen moet in’t gebruyck der extraordinarise gaven, namelijck dat men alles moet doen tot stichtinge. 27 als men met vremde talen spreeckt, dat een ander dat uytlegge: 29 dat het propheteren geschiede by beurten. 32 ende dat d’andere propheten daer van oordeelen. 34 Dat de vrouwen in de Gemeynte swijghen. 37 Dat dese sijne ordonnantien des Heeren geboden zijn. 40 Eyndelijck dat alles eerlijck ende met orden in de Gemeynte moet geschieden.
| |
1
Ga naar margenoot1 IAeght de liefde nae, ende Ga naar margenoot2 yvert Ga naar margenoot3 om de geestelicke [gaven]: maer meest dat ghy meucht Ga naar margenoot4 propheteren.
| |
2
Want die Ga naar margenoot5 een [vremde] tale spreeckt, en spreeckt niet Ga naar margenoot6 den menschen, maer Ga naar margenoot7 Gode. Want niemant Ga naar margenoot8 en verstaet [het], doch Ga naar margenoot9 met den geest spreeckt hy Ga naar margenoot10 verborgentheden.
| |
3
Maer Ga naar margenoot11 die propheteert, Ga naar margenoot12 spreeckt den menschen Ga naar margenoot13 stichtinghe, ende vermaninge, ende vertroostinge.
| |
4
Die een [vremde] tale spreeckt, die sticht hem selven: maer die propheteert, die sticht de Gemeynte.
| |
5
Ende Ga naar margenoot14 ick wil [wel] dat ghy alle in [vremde] talen spreeckt, maer meer dat ghy propheteert. Want die propheteert Ga naar margenoot15 is meerder dan die [vremde] talen spreeckt, Ga naar margenoot16 ten zy dan dat hy’t uytlegge, op dat de Gemeynte stichtinge mach ontfangen.
| |
6
Ende nu, broeders, indien ick tot u quame, ende sprake [vremde] talen, Ga naar margenoot17 wat nuttigheyt soude ick u doen, so ick tot u Ga naar margenoot18 niet en sprake, ofte in openbaringe, ofte in kennisse, ofte in prophetie, ofte in leeringe?
| |
7
Selfs oock Ga naar margenoot19 de levenloose dingen die Ga naar margenoot20 geluydt geven, ’t zy fluyte, ’t zy cither, so sy geen Ga naar margenoot21 onderscheydt met [haren] klanck en geven, hoe sal bekent worden Ga naar margenoot22 ’t gene gefluyt ofte op de cither gespeelt wordt?
| |
8
Want oock indien de Ga naar margenoot23 basuyne Ga naar margenoot24 een onseker geluydt geeft, wie sal hem tot den crijgh bereyden?
| |
9
Also oock ghy lieden indien ghy niet Ga naar margenoot25 door de tale een Ga naar margenoot26 duydelijcke reden en geeft, hoe sal Ga naar margenoot27 verstaen worden ’tgene gesproken wort? Want ghy sult zijn [als] die Ga naar margenoot28 in de lucht spreket.
| |
10
Daer zijn, Ga naar margenoot29 na het voorvalt, so Ga naar margenoot30 vele soorten van stemmen in de werelt, ende geen der selver en is Ga naar margenoot31 sonder stemme.
| |
11
Indien ick dan Ga naar margenoot32 de cracht der stemme niet en weet, so sal ick hem die spreeckt Ga naar margenoot33 barbarisch zijn: ende hy die spreeckt sal Ga naar margenoot34 by my barbarisch zijn.
| |
12
Alsoo oock ghy, dewijle ghy Ga naar margenoot35 yverich zijt na Ga naar margenoot36 geestelijcke gaven, so soeckt dat ghy meught Ga naar margenoot37 overvloedigh zijn Ga naar margenoot38 tot stichtinge der Gemeynte.
| |
13
Daerom die in een [vremde] tale Ga naar margenoot39 spreeckt, die Ga naar margenoot40 bidde dat hy’t magh uytleggen.
| |
14
Want indien ick in een [vremde] tale Ga naar margenoot41 bidde, Ga naar margenoot42 mijnen geest bidt [wel], maer | |
| |
| |
15
Ga naar margenoot45 Wat ist dan? Ga naar margenoot46 Ick sal [wel] met den geest bidden, maer ick sal oock Ga naar margenoot47 met den verstande bidden: Ga naar margenoota Ick sal [wel] met den geest Ga naar margenoot48 singen, maer ick sal oock met den verstande singen.
| |
16
Andersins indien ghy Ga naar margenoot49 danckseght met den geest, hoe sal de gene die Ga naar margenoot50 de plaetse eens Ga naar margenoot51 ongheleerden vervult, Ga naar margenoot52 Amen seggen op uwe dancksegginge? dewijle hy niet en weet wat ghy seght.
| |
17
Want ghy Ga naar margenoot53 danckseght wel behoorlijck, maer Ga naar margenoot54 de ander en wort niet gesticht.
| |
18
Ga naar margenoot55 Ick dancke mijnen Godt dat ick meer [vremde] talen spreke, als ghy alle:
| |
19
Maer ick wil [liever] Ga naar margenoot56 in de Gemeynte Ga naar margenoot57 vijf woorden spreken Ga naar margenoot58 met Ga naar margenoot59 mijn verstandt, op dat ick oock andere magh onderwijsen, dan Ga naar margenoot60 tien duysent woorden in een [vremde] tale.
| |
20
Ga naar margenootb Broeders, Ga naar margenoot61 en wort geen kinderen in het verstant: maer zijt kinderen Ga naar margenoot62 in de boosheyt, ende wort Ga naar margenoot63 in’t verstandt Ga naar margenoot64 volwassen.
| |
21
Ga naar margenootc Ga naar margenoot65 In de Wet is geschreven, Ick sal door luyden Ga naar margenoot66 van andere talen, ende door Ga naar margenoot67 andere lippen Ga naar margenoot68 tot dit volck spreken, ende oock alsoo en sullen sy my Ga naar margenoot69 niet hooren, seght de Heere.
| |
22
So dan, de [vremde] talen zijn Ga naar margenoot70 tot een teecken niet den genen die gelooven, maer Ga naar margenoot71 den ongeloovigen: ende Ga naar margenoot72 de prophetie Ga naar margenoot73 niet den ongeloovigen, maer den genen die gelooven.
| |
23
Indien dan de geheele Gemeynte by een vergadert ware, ende sy alle in [vremde] talen spraken, ende [eenige] ongeleerde ofte Ga naar margenoot74 ongeloovige in quamen, souden sy niet seggen Ga naar margenoot75 dat ghy uytsinnich waert?
| |
24
Maer indien sy Ga naar margenoot76 alle propheteerden, ende een ongeloovige, ofte ongeleerde in quame, die wort Ga naar margenoot77 van allen Ga naar margenoot78 overtuyght, [ende] hy wort van allen Ga naar margenoot79 geoordeelt.
| |
25
Ende alsoo worden Ga naar margenoot80 de verborgene dingen sijns herten openbaer: ende alsoo Ga naar margenoot81 vallende op [sijn] aengesicht sal hy Godt aenbidden, ende vercondigen Ga naar margenoot82 dat Godt waerlijck Ga naar margenoot83 onder u is.
| |
26
Ga naar margenoot84 Wat ist dan, broeders? wanneer ghy te samen comt, een yegelijck van u heeft hy Ga naar margenoot85 eenen Psalm, heeft hy Ga naar margenoot86 eene leere, heeft hy een [vremde] tale, heeft hy Ga naar margenoot87 eene openbaringe, heeft hy Ga naar margenoot88 eene uytlegginge: laet alle dingen geschieden tot stichtinge:
| |
27
Ende so yemandt een [vremde] tale spreeckt, [dat] het Ga naar margenoot89 door twee, ofte ten meesten dry [geschiede], ende Ga naar margenoot90 by beurte: ende dat Ga naar margenoot91 een het uytlegge.
| |
28
Maer indien daer Ga naar margenoot92 geen uytlegger en is, dat Ga naar margenoot93 hy swijge inde Gemeynte, doch dat hy Ga naar margenoot94 tot hem selven spreke, ende Ga naar margenoot95 tot Godt.
| |
| |
30
Doch indien Ga naar margenoot1 eenen anderen Ga naar margenoot2 die daer sit Ga naar margenoot3 [yet] geopenbaert is, Ga naar margenoot4 dat de eerste swijge.
| |
31
Want ghy condt alle d’een na d’ander propheteren, op dat Ga naar margenoot5 sy alle leeren, ende alle Ga naar margenoot6 getroost worden.
| |
32
Ende Ga naar margenoot7 de geesten der Propheten Ga naar margenoot8 zijn den Propheten onderworpen.
| |
33
Want Godt en is Ga naar margenoot9 geen [Godt] van Ga naar margenoot10 verwerringe, maer van vrede, Ga naar margenoot11 gelijck in alle de Gemeynten der heylige.
| |
34
Ga naar margenootd Dat uwe vrouwen in de Gemeynten Ga naar margenoot12 swijgen: want het en is haer niet toegelaten Ga naar margenoot13 te spreken, maer [bevolen] Ga naar margenoot14 onderworpen te zijn, gelijck oock Ga naar margenoot15 Ga naar margenoote de Wet segt.
| |
35
Ende so sy yet willen Ga naar margenoot16 leeren, laetse te huys Ga naar margenoot17 hare eygen mannen vragen. Want het staet Ga naar margenoot18 leelijck voor de vrouwen dat sy in de Gemeynte spreken.
| |
36
Is het woort Godts Ga naar margenoot19 van u uytgegaen? Of is het tot Ga naar margenoot20 u alleen gecomen?
| |
37
Indien yemandt Ga naar margenoot21 meynt een propheet te zijn, ofte Ga naar margenoot22 geestelijck, die Ga naar margenoot23 erken- | |
| |
ne dat ’t gene ick u schrijve Ga naar margenoot24 des Heeren geboden zijn:
| |
38
Maer so yemandt Ga naar margenoot25 onwetende is, Ga naar margenoot26 die zy onwetende.
| |
39
So dan, broeders, yvert om te propheteren, ende Ga naar margenoot27 en verhindert niet in [vremde] talen te spreken.
| |
40
Laet Ga naar margenoot28 alle dingen Ga naar margenoot29 eerlijck ende Ga naar margenoot30 met orden geschieden.
|
-
margenoot1
- Gr. vervolght de liefde. Dit is het besluyt van het voorgaende capittel.
-
margenoot2
- D. tracht evenwel daer nae dat de een den anderen daer in moge overtreffen.
-
margenoot3
- Om de extraordinarise gaven te verkrijgen die de H. Geest doe in velen wrocht. Siet 1.Cor. 12. versen 1, 8, 9, 10. Hoe wel men oock moet yveren om de ordinarise gaven.
-
margenoot4
- Wat dit zy, siet Rom. 12. versen 7, 10. 1.Cor. 12.10. ende het volgende 3 vers.
-
margenoot5
- Gr. met een tonge, gelijck oock in het volgende.
-
margenoot6
- D. dat hy haer daer mede soude bekent maken de gedachten sijns herten, het welck het eynde is der sprake, waer toe’se gebruykt wordt.
-
margenoot7
- D. dat Godt het wel verstaet, maer niet de menschen. het welck niet genoech en is.
-
margenoot8
- Gr. en hoort het, N. met verstant. siet Genes 11.7.
-
margenoot9
- Dat is, met de gave die de Heylige Geest in hem gewrocht heeft. Ofte, sijn gemoet.
-
margenoot10
- Dit kan verstaen worden, ofte van de verborgentheden des Coninckrijcks der Hemelen. Mat. 13.11. 1.Cor.4.1. ende 13.2. die te treflick zijn, dan dat’se sonder vrucht ende aendacht in onbekende tale souden voorgestelt worden. Ofte, dat die in onbekende tale spreeckt niet anders en doet als of hy eenige verborgenen dingen voorstelde, die niemant verstaen en kan.
-
margenoot11
- D. die Prophetische Schriften in een bekende tale uytgelegt. Siet vers 1.
-
margenoot12
- D. spreeckt alsoo dat de menschen het konnen verstaen, ende daer uyt vrucht scheppen.
-
margenoot13
- D. het gene dat dienen kan tot stichtinge, ofte onderwijsinge der onwetende, vermaninge der ongeregelde, ende vertroostinge der bedroefde. Tot dese dry nutticheden moeten alle uytleggingen van Godes woort gepast worden. Rom. 15.4. 2.Tim. 3.16. Ende hierom is de gave van propheteren beter als van vremde talen, om dat daer door dese nutticheden niet en worden bekomen.
-
margenoot14
- D. ick wilde ofte wenschte wel: soo verre is ’t van daer dat ick de gave van vremde talen hier mede soude willen veracht hebben.
-
margenoot15
- D. heeft treflicker gave, ende dienstiger tot stichtinge der Gemeynte.
-
margenoot16
- Ofte, oversette. Namel. in een ander bekende tale, alsoo dat de Gemeynte het verstaen kan.
-
margenoot18
- Ofte, niet en sprake ofte door openbaringe, etc. dat is, in bekende tale u niet en predicte, soo dat ghy soudt konnen verstaen, dat ick u voorstelde ofte eenige openbaringe van verborgentheden, ofte eenige wetenschap hoe men in twijfelachtige saecken hem moet dragen, ofte eenige verklaringe der prophetische Schriften, ofte eenige bevestinge van eenich artijckel des geloofs.
-
margenoot19
- Gr. zielloose. dat is, de instrumenten van Musijcke.
-
margenoot21
- D. verscheydentheyt van toonen, maer altijdt eenerley toon: het welck seer onaengenaem ende verdrietigh is om te hooren.
-
margenoot23
- Ofte, trompette, waer door de krijghs-luyden ten strijde worden vermaent ende op-geweckt.
-
margenoot24
- Ofte, onbekent: Namelijck, uyt welcke men niet en kan verstaen, datmen daer door vermaent ende op-gheweckt wordt om sich tot den strijdt te bereyden. Want daer toe plach een seeckere wijse van trompetten ghebruyckt te worden, welcke classicum genaemt wierde.
-
margenoot26
- Dat is, woorden spreeckt die men verstaen kan, wat ghy daer mede wilt seggen.
-
margenoot27
- Namel. van de toehoorders, die de tale niet en verstaen.
-
margenoot28
- D. eenigh geluydt maeckt ende uyt-werpt in de lucht, dat daer verdwijnt sonder eenigen nut. Siet 1.Corinth. 9.26.
-
margenoot29
- D. gelijck het nae gelegentheydt der tijden ende plaetsen gebeurt.
-
margenoot30
- Namel. niet alleen onder de menschen, die hare verscheydene spraken hebben, maer oock onder allerley soorten van dieren ende vogelen.
-
margenoot31
- D. sonder soodanigh een geluydt, dat de menschen van eenerley tale daer door malkandren konnen verstaen: ende dat men uyt het geluyt van de dieren ende vogelen elcke soorte van de selve kan onderkennen: soo dat’se noch eenige beteeckenisse hebben, het welck in vremde onbekende talen niet en is.
-
margenoot32
- D. de beduydenisse van het gene gesproken wort niet en verstae.
-
margenoot33
- D. een mensche van onbekende tale. De Griecken ende Romeynen noemden alle andere natien, die hare tale niet en spraken ofte verstonden, Barbaren. Siet Act. 28. versen 2, 4. Rom. 1.14. Coloss. 3.11.
-
margenoot35
- Gr. yveraers zijt van geestelicke gaven. D. om strijdt daer nae pooght dat ghy de beste geestelijcke gaven meught hebben: welck eenen prijselicken yver ende strijdt is.
-
margenoot38
- D. dat ghy meught soodanige gaven hebben ende gebruycken, daer door de Gemeynte meest kan gesticht worden.
-
margenoot40
- Dat is, dat Godt hem beneffens de gave van vremde talen, oock wil verleenen de gave van ’t selve in bekende tale duydelick over te setten ende uyt te leggen. Want dit was oock een bysondere gave des Geests. Siet 1.Cor. 12. versen 10, 30. ende hier versen 26, 27. ende hoe wel sy selve wel verstonden wat sy seyden, soo en hadden’se evenwel niet altijdt daer by de gave van het selve duydelick te konnen vertalen. Ofte, dat hy alsoo bidde, namelick in de Gemeynte, dat hy het gebedt in onbekende tale gedaen, oock in een bekende tale uytlegge.
-
margenoot41
- D. een gebedt doe opentlick in de Gemeynte.
-
margenoot42
- D. ick doe in mijn gemoet wel een gebedt voor de gave des Heyligen Geests, dat goet is.
-
margenoot43
- N. het welck ick hebbe van die tale. Siet vers 4. ofte de meyninge mijns gebedts.
-
margenoot44
- N. by de toehoorders, die sulck een gebedt niet en verstaen.
-
margenoot45
- D. wat sal dan moeten doen, om dese gave recht te gebruycken.
-
margenoot46
- D. ick sal wel dese gave des H. Geests gebruycken om het gebedt te doen in de Gemeynte in vremde tale.
-
margenoot47
- D. ick sal daer by voegen een duydelicke uytlegginge, dat de toehoorders het sullen konnen verstaen.
-
margenoot48
- N. Psalmen, ende geestelicke liedekens, in de vergaderinge der Gemeynte.
-
margenoot49
- Ofte, segent. D. met dese gave des heyligen Geests begaeft zijnde openbare dancksegginghe doet inde Gemeynte.
-
margenoot50
- D. die onder de gemeyne luyden ofte toehoorders sit. Want het schijnt dat de Leeraers in een bysondere ende verhevener plaetse hebben geseten in de vergaderingen.
-
margenoot51
- Gr. idiotes. Dat is, die de vremde talen niet en verstaet, ende die geene openbare bedieninge ofte extra-ordinarise gaven en heeft om in de Gemeynte te leeren, ’t gebedt, ofte danckseggingen te doen.
-
margenoot52
- Dit woort Amen komt van een Hebreeusch woordt, beteeckenende waerheydt, sekerheyt, vastigheyt; ende wordt gebruyckt tot besluyt des gebedts, Rom. 15.4. 2.Tim. 3.16. om daer mede te verklaren, dat men toe-stemt ’t gene gebeden is, ende wenscht dat het mochte geschieden. Siet Deut. 27.15, etc. Neh. 5.13. Ierem. 11.5. Luc. 24.53. Rom. 1.25. ende 9.5. Apoc. 22. versen 20, 21.
-
margenoot53
- D. ghy doet wel een goede dancksegginge, die u kan stichten, om dat ghy de tale verstaet.
-
margenoot54
- Namel. die uwe dancksegginge hoort, ende de tale niet en verstaet, daer in ghy danckseght.
-
margenoot55
- Ofte, dat ick vremde talen spreke meer als ghy alle. De Apostel stelt sijn eygen exempel den Corintheren voor, het welck sy billicklick behoorden nae te volgen. Hy danckt Godt voor de gave der vremde talen, die hy overvloediger ontfangen hadde als yemant van haer-luyden, die daer mede in de vergaderingen pronckten: om te toonen dat hy dese gave niet en verachtede, maer alleen het misbruyck der selve bestraft.
-
margenoot56
- D. in de vergaderinge der geloovige, daer oock vele idioten tegenwoordigh zijn.
-
margenoot59
- D. alsoo dat ick mijn verstant ofte de gedachten mijns gemoets, uytdrucke met klare, bekende, ende duydelicke woorden die een yegelick verstaen kan.
-
margenoot60
- D. eene groote ende lange reden. Siet 1.Cor. 4.15. Waer uyt klaerlick blijckt, dat die gene regel recht tegen de leere des Apostels doen, die den Godts-dienst ende hare gebeden tot Godt doen in een vremde tale, die sy selve ofte hare toehoorders niet en verstaen, ende die de selve gebeden met vijftigen ende honderden Godt als toe tellen.
-
margenootb
- Mat. 18.3. ende 19.14. Ephes. 4.14. 1.Petr. 2. versen 1, 2.
-
margenoot61
- D. toont dat ghy beter verstant hebt als de kinderen, alsoo het gantsch kinderlick is, dat men in de vergaderinge wil proncken met vremde talen sonder eenige stichtinge. Ofte, en blijft niet altijdt in de kinderlicke ende geringe kennisse van geestelicke saken. Siet Hebr. 5.12. ende 6.1.
-
margenoot62
- D. volght de kinderen nae, niet in haer onverstant, maer in hare onnooselheyt, alsoo de kinderen, hoe wel’se geboren worden met een verdorvene natuere, nochtans die noch soo metter daedt niet en toonen als de volwassene.
-
margenoot63
- Namel. van geestelicke saecken ter saligheyt noodigh.
-
margenoot64
- Gr. volmaeckt. dat is, neemt dagelicks in dit verstant in sulcker voegen toe, dat tusschen het verstant dat ghy nu hebt van geestelicke saken, ende dat ghy noch sult verkrijgen, sulck een onderscheydt zy, als daer is tusschen het verstant van een kint ende van een volwassen man. Want dat wy in dit leven tot de gantsch volmaeckte kennisse der geestelicke dingen niet en sullen komen, heeft de Apostel in het voorgaende capit. geleert versen 9, 10, 11, 12.
-
margenoot65
- D. in de Schriften des Ouden Testaments. Siet Ioan. 10.34.
-
margenoot66
- Dat is, van onbekende talen, diese niet verstaen en sullen.
-
margenoot68
- Namel. om het selve daer mede te straffen. Dewijle dan Godt de onbekende talen ende spraken als een straffe gebruyckt, soo en behoort men de selve in de Gemeynte sonder verklaringe niet te gebruycken, overmits sulcks soude strecken meer tot straffe als tot stichtinge der selve. Siet voorder verklaringe, Iesai. 28.11.
-
margenoot71
- D. die hardtneckelick het woort Godts verwerpen, dien sendt Godt tot een straffe, dat tot haer gesproken wordt in een onbekende tale.
-
margenoot73
- Want hoe wel de prophetie oock kan dienen om een ongeloovige te bekeeren, nochtans alsoo de ongeloovige in de vergaderinge niet veel en komen, soo wordt voornamelick de selve aengestelt om de geloovige te vermanen, vertroosten, ende verstercken.
-
margenoot74
- Namel. die noch tot de Christelicke Religie niet en zijn bekeert.
-
margenoot75
- Namel. als ghy voor het volck spreeckt het gene sy niet en verstaen: het welck geen wijse maer uytsinnige luyden doen. Waer door dan een ongeloovige meer ende meer van de Christelicke Religie vervremt wort: als die hem schijnen soude de menschen uytsinnigh te maken.
-
margenoot76
- Namel. die de gaven der prophetye hebben, de een nae den anderen. Siet versen 28, 29, 30.
-
margenoot77
- Namel. die de gave van prophetie in de Gemeynte recht gebruycken.
-
margenoot78
- Ofte, bestraft. D. overwonnen in sijne conscientie, dat de Christelicke Religie de rechte ende ware Religie is.
-
margenoot79
- D. veroordeelt, Namel. over sijne voogaende sonden, ende in dien by het gene door het propheteren uyt Godts woort voorgestelt wort, niet en wil met waren geloove aennemen, soo wort hy buyten alle onschult gestelt. Siet Actor. 24.25.
-
margenoot80
- D. als door het propheteren Godts woordt uytgeleght wordt, so blijckt hoe een mensche in sijn herte gestelt is, namelick of hy in sijne ongeloovicheyt herdneckelick wil blijven, ofte den Euangelio ghelooven. Siet 2.Cor. 2. versen 15, 16.
-
margenoot81
- N. de gene die door het propheteren in sijn herte overtuyght is van de waerheyt der Christelicke Religie, die sal hem terstont met alle eerbiedinge begeven om den waren Godt te dienen, ende de Christelicke Religie voor de ware te belijden.
-
margenoot82
- Dat is, dat in uwe Gemeynte de ware Religie recht geleert ende geoeffent wort.
-
margenoot84
- D. dewijle het gene te voren geseght is alsoo inder daet is, wat salmen dan voorders doen? Hier begint d’Apostel eenige regelen voor te schrijven, diemen in de Gemeynte moet onderhouden in het gebruycken der gaven.
-
margenoot85
- Ofte, lof-sanck, N. door ingeven des H. Geests van hem gemaeckt tot Godes eere, ende stichtinge der Gemeynte.
-
margenoot86
- D. eene bysondere onderwijsinghe, vermaninge, ofte vertroostinge, door den H. Geest hem bysonderlick ingegeven.
-
margenoot87
- N. des heyligen Geests, van eenige onbekende ofte toekomende dingen. siet Apocal. 1.1.
-
margenoot88
- D. de gave van vremde talen in bekende spraken te vertalen: ofte oock van eenige duystere plaetsen der H. Schriftuere wel ende duydelick te verklaren.
-
margenoot89
- Dat is, dat niet vele daer mede den tijdt door-brengen: doch so men immers wil vremde talen spreken, dat sulcks van so weynige geschiede, als’t doenlick is.
-
margenoot90
- D. niet seffens op eenen tijdt over hoop, maer de een nae den anderen.
-
margenoot91
- N. op dat de Gemeynte daer door moge verstaen, wat het sy dat in onbekende tale gesproken is geweest.
-
margenoot92
- N. ofte hy selve, die vremde tale spreeckt, of een ander die de gave heeft om dese vremde over te setten ende in bekende te vertalen.
-
margenoot94
- Ofte, by hem selven, in’t bysonder, niet opentlick in de Gemeynte.
-
margenoot95
- N. inwendelick Godt, die de gedachten des herten weet ende alle talen verstaet, aenroepende, ende danckende.
-
margenoot96
- N. om den tijdt met propheteren alleen niet door te brengen.
-
margenoot98
- Namel. in de Gemeynte, ende dat by gebeurte, vers 27.
-
margenoot99
- Namel. die de selve gave van propheteren hebben, ofte de gave van de geesten te onderscheyden.
-
margenoot100
- N. of die prophetie over een komt met Godes woordt, aen welcke alle leeringen ende openbaringen moeten getoetst worden, siet Iesai. 8.20. Ioan. 5.39.
-
margenoot1
- N. die mede de gave van propheteren heeft.
-
margenoot2
- D. die geen beurte noch en heeft gehadt om op te staen ende te spreken.
-
margenoot3
- N. dat den anderen, die daer spreeckt, ofte niet, ofte niet soo klaerlick en is geopenbaert, als aen hem.
-
margenoot4
- N. om plaetse te geven aen dien tweeden, om te spreken.
-
margenoot5
- D. soo de Propheten als de gemeene toehoorders onderwesen worden.
-
margenoot7
- D. de leeringen die de propheten door de gave ende ingevinge des H. Geests voor-stellen.
-
margenoot8
- D. staen onder het oordeel van de andere propheten, die’se hooren: welck oordeel sy oock haer geerne onderwerpen. want hoe wel dese propheteringe van den H. Geest, die niet dwalen en can, wierdt ingegeven, soo en wierdt nochtans niet altijdt aen eenen alles geopenbaert, ende het gene den eenen geopenbaert wierdt, dat selve wierdt oock dickwils meer andere mede geopenbaert. Daer soude oock van eenige propheten yet van het hare daer by gemenght konnen worden. So moet dan beproeft ende geoordeelt worden van de andere, of de propheteringe oock geschiet door ingevinge des heyligen Geests, ende nae de mate des geloofs. Siet Iesai. 8.20. Rom. 12.7.
-
margenoot11
- Namel. van my geleert wordt. ofte, noodigh is.
-
margenoot12
- D. opentlick niet en spreken tot de Gemeynte, al zijnse oock met goede kennisse begaeft. Siet 1.Corinth. 11.5.
-
margenoot13
- N. opentlick in de Gemeynte yet te leeren ofte voor te stellen. Siet 1.Tim. 2.12.
-
margenoot14
- N. den mannen, om van haer onderwijsinge te ontfangen. want die een ander in openbare vergaderingen onderwijst, heeft daer door eenige authoriteyt over ofte boven de gene die onderwesen wordt.
-
margenoote
- Genes. 3.16. Ephes. 5.22. Coloss. 3.18. Tit. 2.5. 1.Pet. 3.1.
-
margenoot16
- D. van eenige leer-stucken breeder onderwesen worden.
-
margenoot17
- N. soo die bequaem zijn om haer te onderwijsen: andersins so mogen’se oock wel in’t bysonder de Leeraers der Gemeynte ofte eenige andere eerlicke ende begaefde mannen ondervragen.
-
margenoot18
- D. onbetamelick, qualick passende: om dat daer mede omgekeert wordt de ordren die Godt gestelt heeft tusschen man ende vrouwe: ende dat sulcks oock strijdt tegen de eerbare schaemte die by de vrouwen behoort te zijn.
-
margenoot19
- D. van u Corintische Leeraers, die op uwe gaven soo hooghmoedich zijt, ende niet veel meer van ons Apostelen, die het woordt Godts u eerst gepredickt hebben.
-
margenoot20
- D. ghy draeght u soo hooghmoedigh, als of ghy alleen alle wijsheyt haddet. Een ernstige bestraffinge van die hooghmoedige geesten, waer mede oock met eenen getoont wort, dat’se geen reden en hebben om haer soo te verheffen.
-
margenoot21
- D. met de gave van propheteren begaeft is inder daet, ofte sulcks hem laet voorstaen ende voor soodanigh hem uytgeeft.
-
margenoot22
- D. begaeft met eenige extraodrinarise gave des H. Geests. Ofte, overvloedelick in de Christelicke leere geoeffent. 1.Corinth. 2.15. ende 3.1. Gal. 6.1.
-
margenoot23
- D. die sal moeten ofte behooren te erkennen: N. indien hy soodanigh is, als hy hem uytgeeft.
-
margenoot24
- N. Iesu Christi, die als onse Heere macht heeft om ons te gebieden, ende dien wy sijne dienstknechten schuldigh zijn te gehoorsamen.
-
margenoot25
- D. moetwilligh het selve niet en wil weten ofte erkennen.
-
margenoot26
- D. also hy moetwilliglick in sijne onwetenheydt wil blijven, ende hem door mijn schrijven niet laten onderrichten, die mach sulcks doen op sijn eyghen perijckel: ick en wil my der sulcker niet bemoeyen, also ick het mijne hebbe, gedaen om haer uyt die onwetenheyt te brengen. Siet diergelijcke maniere van spreken, Apoc. 22.11.
-
margenoot27
- D. hoewel ick achte dat het propheteren meer stichtinge voortbrenght in de Gemeynte als met vremde talen te spreken, soo en wil ick daer mede het gebruyck van vremde talen niet t’eenemael verworpen ofte verhindert hebben, als het maer behoorlick geschiede ende met uytlegginge.
-
margenoot28
- Die te doen zijn in de vergaderingen der Gemeynte, als daer zijn propheteren, ofte het woort Gods prediken, de gemeene gebeden ende danckseggingen doen, de Sacramenten bedienen, ende diergelijcke.
-
margenoot29
- Ofte, geschicktelick: soo dat het een goede gedaente hebbe, die betaemlick is der Christelicke eerbaerheydt ende eenvoudigheyt.
-
margenoot30
- D. sonder verwerringe, elck op sijnen behoorlicke tijt, beurte, plaetse, etc.
|