Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Den Apostel om de Corintheren te beter te brengen tot recht gebruyck der middelmatige dingen, stelt haer voor sijn eygen exempel, ende tot dien eynde voeght hy hier tusschen eene handelinge van het onderhoudt der kercken-dienaren, ende betuyght dat hy so wel als andere Apostelen, de macht hadde om onderhoudt te ontfangen. 7 Brenght verscheydene redenen voor om sulcks te bewijsen, genomen van de gene die in den crijgh dienen, die eenen wijngaert planten, ende een cudde weyden. 9 van den osse die dorscht. 11 van een zaeyer. 13 van de gene die den Tempel ofte altaer dienen. 15 Ende verclaert dat hy evenwel dese macht niet en heeft gebruyckt, ende oock noch niet en heeft willen gebruycken, om dat hy sulcks niet stichtelijck onder haer en oordeelde, ende om also sijne macht niet te misbruycken. 19 Maer dat hy hem na de swacke Christenen, so Ioden als Heydenen in middelmatige saecken, allesins gevoecht heeft, om haer te beter te gewinnen. 24 Vermaent eyndtlijck door de gelijckenissen van de gene die om strijdt in de loop-bane loopen, ende camp-vechten ofte worstelen, als oock door sijn eygen exempel, tot soberheyt ende vlijtigen voortganck inde Godsalicheyt. | |
1BEn ick niet een Apostel? Ben ick niet Ga naar margenoot1 vry? Ga naar margenoota Hebbe ick niet Iesum Christum onsen Heere Ga naar margenoot2 gesien? Ga naar margenootb Zijt ghy lieden niet Ga naar margenoot3 mijn werck inden Heere? | |
2So ick anderen geen Apostel en ben, nochtans Ga naar margenoot4 ben ick’t u lieden. Want Ga naar margenoot5 het segel mijns Apostelschaps zijt ghy lieden inden Heere. | |
3Mijne verantwoordinge aen de ge- | |
[Folio 92r]
| |
ne Ga naar margenoot6 die ondersoeck over my doen, is dese. | |
5En hebben wy niet macht om Ga naar margenoot8 een wijf een suster zijnde Ga naar margenoot9 [met ons] om te leyden, gelijck oock de andere Apostelen, ende Ga naar margenoot10 de broeders des Heeren, ende Ga naar margenootd Ga naar margenoot11 Cephas? | |
7Wie Ga naar margenoote dient oyt inden krijch op eygen besoldinge? wie Ga naar margenootf plant eenen wijngaert, ende en eet niet van sijne vrucht? of Ga naar margenootg wie weydt een cudde, ende en eet niet van de melck der cudde? | |
8Spreke ick dit Ga naar margenoot13 na den mensche? ofte en seght oock Ga naar margenoot14 de Wet het selve niet? | |
9Want in de Wet Mosis is geschreven, Ga naar margenooth Ghy en sult Ga naar margenoot15 eenen dorschenden osse niet muyl-banden. Ga naar margenoot16 Sorght oock Godt voor de ossen? | |
10Of seght hy [dat] ganschelijck om onsent wille? Want om onsent wille is [dat] geschreven: overmits die ploecht Ga naar margenoot17 op hope moet ploegen: ende die op hope dorscht, [moet] sijner hope deelachtigh worden. | |
11Ga naar margenooti Indien Ga naar margenoot18 wy u lieden het geestelijcke gezaeyt hebben, is het een groote [saecke] so wy het uwe Ga naar margenoot19 dat lichamelijck is, maeyen? | |
12Indien Ga naar margenoot20 andere deser macht over u deelachtigh zijn, [waerom] niet veel meer wy? Ga naar margenootk doch wy en hebben dese macht niet gebruyckt: maer wy verdragen’t al, op dat wy niet Ga naar margenoot21 eenige verhinderinge en geven den Euangelio Christi. | |
13En weet ghy niet, Ga naar margenootl dat de gene Ga naar margenoot22 die de heylige dingen bedienen, van het heylige eten? [Ende] die Ga naar margenoot23 den altaer steedts by zijn, deelen Ga naar margenoot24 met den altaer? | |
14Ga naar margenootm Alsoo heeft oock Ga naar margenoot25 de Heere geordineert, den genen die het Euangelium vercondigen, dat sy Ga naar margenoot26 van den Euangelio leven. | |
15Maer ick en hebbe Ga naar margenoot27 geen van dese dingen gebruyckt. Ende ick en hebbe dit niet geschreven, op dat het alsoo aen my geschieden soude: want het ware my Ga naar margenoot28 beter te Ga naar margenoot29 sterven, dan dat yemandt Ga naar margenoot30 desen mijnen roem soude ydel maecken. | |
16Want indien ick het Euangelium vercondige, Ga naar margenoot31 ’t en is my geen roem: Ga naar margenootn want Ga naar margenoot32 de noodt is my opgeleght. Ende Ga naar margenoot33 wee my indien ick het Euangelium niet en vercondige. | |
17Want indien ick dat Ga naar margenoot34 gewillich doe, so hebbe ick Ga naar margenoot35 loon: maer indien Ga naar margenoot36 onwilligh, de uytdeelinge is my [evenwel] Ga naar margenoot37 toebetrouwt. | |
18Ga naar margenoot38 Wat loon hebbe ick dan? [Namelijck] dat ick het Euangelium vercondigende het Euangelium Christi costeloos stelle, om Ga naar margenoot39 mijne macht in den Euangelio niet te Ga naar margenoot40 misbruycken. | |
19Want daer ick Ga naar margenoot41 van allen vry was, hebbe ick my selven Ga naar margenoot42 allen dienstbaer gemaeckt, op dat ick’er meer soude Ga naar margenoot43 winnen. | |
20Ga naar margenooto Ende ick ben Ga naar margenoot44 den Ioden geworden als een Iode, op dat ick de Ioden winnen soude: den genen die onder Ga naar margenoot45 de Wet zijn, [ben ick geworden] als onder de Wet zijnde, op dat ick de gene die onder de Wet zijn, winnen soude. | |
21Ga naar margenootp Den genen Ga naar margenoot46 die sonder de Wet zijn, [ben ick geworden] als sonder de Wet zijnde, (Gode [nochtans] zijnde niet sonder de Wet, maer Ga naar margenoot47 Christo onder de Wet) op dat ick de gene die sonder de Wet zijn, winnen soude. | |
22Ga naar margenootq Ick ben Ga naar margenoot48 den swacken geworden als een swacke, op dat ick de swacke winnen soude: allen ben ick alles geworden, op dat ick immers Ga naar margenoot49 eenige behouden soude. | |
23Ende dit doe ick om des Euangeliums wille, Ga naar margenoot50 op dat ick des selven mede deelachtich soude worden. | |
24Ga naar margenoot51 Weet ghy lieden niet, dat die in Ga naar margenootr de loop-bane Ga naar margenoot52 loopen, alle wel loopen, maer [dat] Ga naar margenoot53 een den prijs ontfanght? loopt Ga naar margenoot54 alsoo dat ghy [dien] meugt Ga naar margenoot55 verkrijgen. | |
25Ga naar margenoots Ende een yegelijck Ga naar margenoot56 die [om prijs] strijdt Ga naar margenoot57 onthoudt hem in alles. Dese dan [doen] wel [dit] op dat sy Ga naar margenoot58 een verderflijcke croone souden ontfangen, maer wy Ga naar margenoott Ga naar margenoot59 een onverderflijcke. | |
[Folio 92v]
| |
26Ick loope dan alsoo Ga naar margenoot60 , niet als op’t onseker: ick campe alsoo, niet Ga naar margenoot61 als de lucht slaende. | |
27Maer ick Ga naar margenoot62 bedwinge mijn lichaem, ende brenge het Ga naar margenoot63 tot dienstbaerheyt, op dat ick niet eenichsins, daer ick andere Ga naar margenoot64 gepredickt hebbe, selve Ga naar margenoot65 verworpelijck en werde. |
|