Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Den Apostel bewijst met sijn exempel, hoe ’t Euangelium Christi moet voor-gestelt worden, namelijck niet met menschelijcke wijsheydt ofte wel-sprekentheyt, maer in eenvoudigheyt, ende geestelijcke kracht. 6 Verklaert voorders wat voor hemelsche wijsheyt daer in is begrepen. 10 ende hoe die door Godts Geest, ende niet door menschelijck vernuft geopenbaert is. 13 Verhaelt wederom met wat woorden die moet worden uytgesproken. 14 ende hoe die niet van den natuerlicken, maer vanden geestelicken mensche wort onderscheyden ende geoordeelt. | |
[Folio 88v]
| |
1ENde ick, broeders, als ick tot u gekomen ben, Ga naar margenoota en ben niet gekomen met Ga naar margenoot1 uytnementheyt van woorden, ofte van wijsheyt, u verkondigende Ga naar margenoot2 het getuygenisse Godts. | |
2Want ick en hebbe Ga naar margenoot3 niet voor-genomen Ga naar margenoot4 yet te weten onder u, dan Iesum Christum, ende Ga naar margenoot5 dien gecruyciget. | |
3Ga naar margenootb Ende ick was by u lieden Ga naar margenoot6 in Ga naar margenootc swackheyt, ende in vreese, ende in vele bevinge. | |
4Ende mijne reden, ende mijne predikinge Ga naar margenootd en was niet in bewegelicke woorden der menschelicke wijsheyt, maer in Ga naar margenoot7 betooninge des geests ende der kracht. | |
5Op dat uw’ geloove Ga naar margenoot8 niet en soude zijn Ga naar margenoot9 in wijsheyt der menschen, Ga naar margenoote maer Ga naar margenoot10 in de kracht Godts. | |
6Ga naar margenootf Ende wy spreken Ga naar margenoot11 wijsheyt onder Ga naar margenoot12 de volmaeckte: Doch eene wijsheydt Ga naar margenootg niet Ga naar margenoot13 deser werelt, noch Ga naar margenoot14 der Overste deser werelt, Ga naar margenooth die Ga naar margenoot15 te niete worden: | |
7Maer wy spreken Ga naar margenoot16 de wijsheyt Ga naar margenooti Godts [bestaende] Ga naar margenootk in Ga naar margenoot17 verborgenheyt, die bedeckt was, Ga naar margenoot18 welcke Godt te voren verordineert heeft tot onser heerlickheyt Ga naar margenoot19 eer de werelt was. | |
8Ga naar margenootl Welcke Ga naar margenoot20 niemandt van de Overste deser werelt gekent en heeft. Ga naar margenootm Want indien sy’se gekent hadden, soo en souden sy Ga naar margenoot21 den Heere der heerlickheyt niet gecruyst hebben. | |
9Maer, gelijck geschreven is, Ga naar margenootn ’T gene de ooge niet en heeft gesien, ende de oore niet en heeft gehoort, ende Ga naar margenoot22 in het herte des menschen niet en is opgeklommen, ’t gene Godt bereydt heeft dien die hem lief hebben. | |
10Ga naar margenooto Doch Godt heeft [het] Ga naar margenoot23 ons geopenbaert door Ga naar margenoot24 sijnen Geest. Want de Geest Ga naar margenoot25 ondersoeckt alle dingen, oock Ga naar margenoot26 de diepten Godts. | |
11Ga naar margenootp Want wie van de menschen weet het gene des menschen is, dan Ga naar margenoot27 de geest des menschen die in hem is? alsoo en weet oock Ga naar margenoot28 niemandt het gene Godts is, dan de Geest Godts. | |
12Doch wy en hebben niet ontfangen den geest Ga naar margenoot29 der werelt, Ga naar margenootq maer den Geest Ga naar margenoot30 die uyt Godt is: op dat wy souden weten de dingen die ons van Godt Ga naar margenoot31 geschoncken zijn. | |
13De welcke wy oock spreken, Ga naar margenootr niet met woorden die de menschelicke wijsheyt leert, maer met Ga naar margenoot32 [woorden] Ga naar margenoot33 die de heylige Geest leert, geestelicke dingen met geestelicke Ga naar margenoot34 t’samen-voegende. | |
14Maer Ga naar margenoot35 de natuerlicke mensche Ga naar margenoot36 en begrijpt niet de dingen die des Geests Godts zijn. Want sy zijn hem Ga naar margenoot37 dwaesheyt, ende hy Ga naar margenoot38 kan’se niet verstaen, om datse geestelick Ga naar margenoot39 onderscheyden worden. | |
15Ga naar margenoots Doch Ga naar margenoot40 de geestelicke [mensche] onderscheydt wel Ga naar margenoot41 alle dingen, maer hy selve en wordt van Ga naar margenoot42 niemandt Ga naar margenoot43 onderscheyden. | |
16Ga naar margenoott Want wie heeft Ga naar margenoot44 den sin des Heeren gekent, die hem soude onderrichten? maer wy hebben Ga naar margenoot45 den sin Christi. |
|