Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 D’Apostel vermaent voorders de stercke datse haer voegen na de swackheyt harer broederen. 3 door het exempel Christi, die niet en heeft hem selven gesocht, maer ons’ voordeel, ’t welck hy uyt de Schriften des Ouden Testaments bevestight, die oock tot onsen troost geschreven zijn. 5 ende datse met eendrachtiger herten Gode en den Heere Christo dienen. 7 Verklaert breeder het exempel Christi, hoe hy gedient heeft, soo den Ioden, 9 als oock den Heydenen, ’t welck hy oock uyt de selve Schriften bewijst. 13 daer by voegende eenen wensch datse in alle Christelijcke deughden ende kennisse mogen toe-nemen. 14 Daerna begint hy te besluyten desen Sendt-brief, ontschuldigende sijne vryheyt in het schrijven. 17 ende verhalende hoe krachtelijck Godt sijnen dienst gesegent heeft, ende hoe getrouwelijck hy den selven bedient heeft. 22 Belooft dat hy tot Roomen, in’t reysen na Spanien, comen sal. 25 ende geeft te kennen, dat hy eerst na Ierusalem moeste reysen, om daer te brengen de aelmoessen der Gemeynten van Macedonien ende Achajen. 30 Versoeckt van haer datse voor hem ende sijnen dienst willen bidden. 33 Ende wenscht haer alles goets van Godt. | |
1Ga naar margenoota MAer Ga naar margenoot1 wy Ga naar margenoot2 die sterck zijn, Ga naar margenoot3 zijn schuldigh Ga naar margenoot4 de swackheden Ga naar margenoot5 der onstercke Ga naar margenoot6 te dragen, ende niet Ga naar margenoot7 ons selven te behagen. | |
2Dat dan Ga naar margenoot8 een yegelick van ons Ga naar margenoot9 [sijnen] naesten behage Ga naar margenoot10 ten goede, Ga naar margenoot11 tot stichtinge. | |
3Want oock Ga naar margenoot12 Christus en heeft Ga naar margenoot13 hem selven niet behaeght, Ga naar margenoot14 maer, gelijck geschreven is, Ga naar margenootb Ga naar margenoot15 De smadingen der gene die u smaden, Ga naar margenoot16 zijn op my gevallen. | |
4Ga naar margenootc Want al wat Ga naar margenoot17 te voren geschreven is, dat is tot onser Ga naar margenoot18 leeringe te voren geschreven: op dat wy door lijdtsaemheyt ende vertroostinge Ga naar margenoot19 der Schriften Ga naar margenoot20 hope hebben souden. | |
5Doch de Godt Ga naar margenoot21 der lijdsaemheyt ende der vertroostinge geve u Ga naar margenootd dat ghy Ga naar margenoot22 eens gesint zijt onder malcanderen Ga naar margenoot23 na Christum Iesum. | |
6Op dat ghy Ga naar margenoot24 eendrachtelijck met eenen monde meucht verheerlicken den Godt Ga naar margenoot25 ende Vader onses Heeren Iesu Christi. | |
7Daerom Ga naar margenoot26 neemt Ga naar margenoot27 malcanderen aen, Ga naar margenoot28 ghelijck oock Christus ons Ga naar margenoot29 aenghenomen heeft Ga naar margenoot30 tot de heerlijckheydt Godts. | |
8Ga naar margenoot31 Ende ick segge, dat Iesus Christus Ga naar margenoot32 een dienaer geworden is der Besnijdenisse Ga naar margenoot33 van wegen de waerheyt Godts, op dat hy bevestigen soude de beloftenissen Ga naar margenoot34 der Vaderen: | |
9Ende Ga naar margenoot35 de Heydenen Godt Ga naar margenoot36 van wegen de barmherticheyt souden Ga naar margenoot37 verheerlijcken: Ga naar margenoot38 gelijck geschreven is, Ga naar margenoote Daerom sal ick u belijden onder de Heydenen, ende uwen name lof-singen. | |
11Ende wederom, Ga naar margenootg Looft den Heere alle ghy Heydenen, ende prijst hem alle ghy volcken. | |
12Ende wederom seght Esaias, Ga naar margenooth Daer sal zijn de wortel Iesse, ende die op-staet om over de Heydenen te gebieden: op hem sullen de Heydenen hopen. | |
13De Godt nu Ga naar margenoot39 der hope vervulle u lieden Ga naar margenoot40 met alle blijdtschap ende vrede Ga naar margenoot41 in’t gelooven, op dat ghy overvloedich meucht zijn in de hope, Ga naar margenoot42 door de cracht des Heyligen Geests. | |
14Ga naar margenoot43 Doch mijne broeders, oock ick selve Ga naar margenoot44 ben versekert van u, dat ghy oock selve vol zijt van Ga naar margenoot45 goetheyt, vervult met Ga naar margenoot46 alle kennisse, machtich om oock malcanderen te vermanen. | |
15Maer ick hebbe u Ga naar margenoot47 eens-deels Ga naar margenoot48 te stoutelijcker geschreven, broeders, u als wederom [dit] Ga naar margenoot49 indachtigh makende, Ga naar margenoot50 om de genade die my van Godt gegeven is: | |
16Op dat ick Ga naar margenoot51 een dienaer Iesu Christi zy Ga naar margenoot52 onder de Heydenen, het Euan- | |
[Folio 86v]
| |
gelium Ga naar margenoot53 Godts Ga naar margenoot54 bedienende, op dat Ga naar margenoot55 de offeranden der Heydenen Ga naar margenoot56 aengenaem worde, Ga naar margenoot57 geheylicht door den heyligen Geest. | |
17So hebbe ick dan Ga naar margenoot58 roem Ga naar margenoot59 in Christo Iesu in die dingen Ga naar margenoot60 die Godt aengaen. | |
18Want ick en soude Ga naar margenoot61 niet durven yet seggen, Ga naar margenoot62 ’t welck Christus door my niet gewrocht en heeft, Ga naar margenoot63 tot gehoorsaemheyt der Heydenen, Ga naar margenoot64 met woorden ende Ga naar margenoot65 wercken, | |
19Door cracht van teeckenen ende wonderheden, [ende] door Ga naar margenoot66 de cracht des Geests Godts: soo dat ick van Ierusalem aen, ende Ga naar margenoot67 rontomme, tot Ga naar margenoot68 Illyricum toe Ga naar margenoot69 het Euangelium Christi vervult hebbe. | |
20Ende alsoo Ga naar margenoot70 zeer begeerich geweest ben om het Euangelium te vercondigen, niet daer Ga naar margenoot71 Christus Ga naar margenoot72 genoemt was, op dat ick niet op Ga naar margenoot73 een anders fondament en soude bouwen: | |
21Maer, gelijck geschreven is, Ga naar margenooti Den welcken van hem niet en was geboodtschapt, die sullen ’t sien: ende de welcke het niet gehoort en hebben, die sullen ’t verstaen. | |
22Ga naar margenoot74 Waerom ick oock menichmael Ga naar margenootk verhindert geweest ben tot u te komen. | |
23Maer nu Ga naar margenoot75 geen plaetse meer hebbende in dese Ga naar margenoot76 gewesten, ende van over vele jaren Ga naar margenootl groot verlangen hebbende om tot u te comen, | |
24So wanneer ick Ga naar margenoot77 na Spanien reyse, Ga naar margenoot78 so sal ick tot u comen: want Ga naar margenoot79 ick hope Ga naar margenoot80 in ’t doorreysen u te sien, ende Ga naar margenoot81 van u derwaerts geleydt te worden: als ick eerst van u lieder [teghenwoordigheydt] Ga naar margenoot82 eens-deels Ga naar margenoot83 versadight sal zijn. | |
25Ga naar margenootm Maer nu Ga naar margenoot84 reyse ick na Ierusalem, Ga naar margenoot85 dienende den heyligen. | |
26Want het heeft Ga naar margenoot86 [dien van] Macedonien ende Achajen Ga naar margenoot87 goetgedocht Ga naar margenoot88 een gemeyne hantreyckinge te doen aen de arme onder Ga naar margenoot89 de heylige die te Ierusalem zijn. | |
27Want Ga naar margenoot90 het heeft haer [so] goet gedocht: oock zijn sy Ga naar margenoot91 hare schuldenaers. Ga naar margenootn Want indien de Heydenen Ga naar margenoot92 harer geestelijcke [goederen] deelachtich zijn geworden, so zijn sy oock Ga naar margenoot93 schuldigh haer van Ga naar margenoot94 lichamelijcke [goederen] te dienen. | |
28Als ick dan Ga naar margenoot95 dit volbracht, ende haer Ga naar margenoot96 dese vrucht Ga naar margenoot97 versegelt sal hebben, so sal ick Ga naar margenoot98 door u lieder [stadt] na Spanien afkomen. | |
29Ga naar margenooto Ende Ga naar margenoot99 ick weet dat ick tot u comende, Ga naar margenoot100 met vollen segen des Euangeliums Christi comen sal. | |
30Ende Ga naar margenoot1 ick bidde u, broeders, Ga naar margenoot2 door onsen Heere Iesum Christum, ende door Ga naar margenoot3 de liefde Ga naar margenoot4 des Geests, Ga naar margenootp dat ghy met my Ga naar margenoot5 strijdet Ga naar margenoot6 in de gebeden tot Godt voor my. | |
31Ga naar margenootq Op dat ick magh bevrijdt worden Ga naar margenoot7 van de onghehoorsame in Iudea, ende dat Ga naar margenoot8 dese mijnen dienst, dien [ick] Ga naar margenoot9 aen Ierusalem [doe], aengenaem zy Ga naar margenoot10 den heyligen: | |
32Ga naar margenootr Op dat ick met blijdtschap, Ga naar margenoot11 door den wille Godts, tot u magh comen, ende met u Ga naar margenoot12 verquickt worden. | |
|