Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 D’Apostel in het voorgaende Capittel verklaert hebbende dat de sonde over de gene, die in Christo zijn, niet meer en heerscht, gelijck sy heerscht over de gene die onder de Wet zijn, bewijst nu het selve door het exempel van de vry-makinge eener vrouwe vande heerschappie hares mans door de doodt des mans. 4 Ende past dat op de weder-geborene. 7 Leert voorts waer toe de Wet dient: ende bewijst dat de Wet geen oorsake en is van de sonde in de onweder-geborene, al heerscht de sonde door de Wet over haer. 14 Beschrijft daer nae den strijdt tusschen vleesch ende geest, ende wijst aen de macht die de overblijfselen des vleeschs noch hebben tegen den geest in de geloovige. 24 Besluyt dese verklaringe met eene klachte, ende met eenen wensch om van desen strijdt geheel verlost te zijn, ende met eene danck-segginge tot Godt over de verlossinge alreede geschiet. | |
[Folio 80v]
| |
verstaen) dat de Wet Ga naar margenoot2 heerscht over den mensche, Ga naar margenoot3 so langen tijdt als hy leeft? | |
2Ga naar margenoota Want een wijf Ga naar margenoot4 die onder den man staet, Ga naar margenoot5 is aen den levenden man Ga naar margenootb verbonden door de wet: maer indien de man gestorven is, so is sy Ga naar margenoot6 vrygemaeckt Ga naar margenoot7 vande wet des mans. | |
3Ga naar margenootc Daerom dan indien sy Ga naar margenoot8 eenes anderen mans wert, terwijle de mans leeft, so sal sy een overspeelster Ga naar margenoot9 genaemt worden: maer indien de man gestorven is, so is sy vry van de wet, alsoo dat sy geen overspeelster en is, als sy eenes anderen mans wort. | |
4So dan, mijne Broeders, Ga naar margenootd ghy zijt oock Ga naar margenoot10 der Wet gedoodet Ga naar margenoot11 door het lichaem Christi, op dat ghy soudet worden Ga naar margenoot12 eens anderen, [namelijck] des genen Ga naar margenoot13 die van den dooden opgeweckt is, Ga naar margenoot14 op dat wy Gode vruchten dragen souden. | |
5Want doe wy Ga naar margenoot15 in den vleesche waren, de bewegingen der sonden, Ga naar margenoot16 die door de Wet zijn, Ga naar margenoot17 wrochten in onse leden, om den doot vruchten te dragen. | |
6Maer nu zijn wy Ga naar margenoot18 vry gemaeckt van de Wet, Ga naar margenoot19 overmits wy dien gestorven zijn, Ga naar margenoot20 onder welcken wy gehouden waren: alsoo dat wy Ga naar margenoot21 dienen Ga naar margenoot22 Ga naar margenoote in nieuwicheyt des geests, ende niet Ga naar margenoot23 [in] de outheyt der letter. | |
7Wat sullen wy dan seggen? Ga naar margenoot24 Is de Wet sonde? Dat zy verre: Ia Ga naar margenootf Ga naar margenoot25 ick en kende de sonde niet dan door de Wet. Want oock en hadde ick Ga naar margenoot26 de begeerlicheyt niet geweten [sonde te zijn], indien de Wet niet en seyde, Ga naar margenootg Ghy en sult niet begeeren. | |
8Ga naar margenooth Maer Ga naar margenoot27 de sonde Ga naar margenoot28 oorsaecke genomen hebbende door het gebodt, heeft in my Ga naar margenoot29 alle begeerlickheydt gewrocht. Want Ga naar margenoot30 sonder de Wet is de sonde Ga naar margenoot31 doodt. | |
9Ende sonder de Wet, Ga naar margenoot32 soo leefde ick Ga naar margenoot33 eertijts, maer Ga naar margenoot34 als het gebodt gecomen is, so is de sonde weder Ga naar margenoot35 levendich geworden, Ga naar margenoot36 doch ick ben gestorven. | |
10Ende het gebodt Ga naar margenoot37 dat ten leven was, ’tselve is my Ga naar margenoot38 ten doot bevonden. | |
11Want de sonde oorsaecke genomen hebbende door het gebodt, Ga naar margenoot39 heeft my verleydt, ende door het selve gedoodt. | |
12Ga naar margenooti Also is dan de Wet heyligh, ende het gebodt is heyligh, ende rechtveerdigh, ende goedt. | |
13Is dan het goede my Ga naar margenoot40 de doodt geworden? Dat sy verre. Maer de sonde [is my de doodt geworden]: op dat sy soude openbaer worden sonde [te zijn], werckende my door het goede den doodt: op dat de sonde boven maten wierde sondigende Ga naar margenoot41 door het gebodt. | |
14Ga naar margenoot42 Want wy weten dat de Wet Ga naar margenoot43 geestelick is, maer Ga naar margenoot44 ick ben vleeschelick Ga naar margenootk Ga naar margenoot45 verkocht onder de sonde. | |
15Want ’t gene ick Ga naar margenoot46 doe, dat Ga naar margenoot47 en kenne ick niet. Ga naar margenootl Want Ga naar margenoot48 ’t gene ick wil dat Ga naar margenoot49 en doe ick niet, maer Ga naar margenoot50 ’t gene ick hate dat doe ick. | |
16Ende indien ick ’t gene doe dat ick niet en wil, Ga naar margenoot51 so stemme ick de Wet toe dat sy goedt is. | |
17Ga naar margenoot52 Ick dan en doe dat selve nu niet meer, maer Ga naar margenoot53 de sonde die in my woont. | |
18Ga naar margenootm Want ick weet dat in my, dat is, in mijnen vleesche geen goet en woont: want het willen Ga naar margenoot54 is [wel] by my, maer Ga naar margenoot55 het goedt te doen dat en vinde ick niet. | |
19Want het goedt dat ick wil, en doe ick niet, maer het quaet dat ick niet en wil, dat doe ick. | |
20Indien ick ’t gene doe dat ick niet en wil, so en doe ick nu ’t selve niet meer, maer de sonde die in my woont. | |
21So Ga naar margenoot56 vinde ick dan Ga naar margenoot57 dese wet [in my], als ick het goet wil doen, dat het quaet my Ga naar margenoot58 bylight. | |
22Ga naar margenootn Want ick hebbe een vermaecken inde Wet Godts Ga naar margenoot59 na den inwendigen mensche: | |
23Ga naar margenooto Maer ick sie een andere wet Ga naar margenoot60 in mijne leden, welcke strijdt tegen Ga naar margenoot61 de wet mijnes gemoets, ende my Ga naar margenoot62 gevangen neemt onder de wet der sonde, die in mijne leden is. | |
[Folio 81r]
| |
26Ga naar margenoot65 So dan ick selve diene wel Ga naar margenoot66 met den gemoede de Wet Godts, maer met den vleesche de Wet der Sonde. |
|