Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 De Hooge-priester Ananias, ende de Oudtste des volcx verschijnen met den voorspraeck Tertullo voor Felix tegen Paulum. 5 Brengen sware beschuldingen tegen hem in. 10 daer op Paulus sijne verantwoordinge doet met belijdenisse sijns geloofs ende Godts-diensts. 22 Felix stelt de saecke uyt tot de komste van Lysias. 23 geeft ondertusschen Paulo meerder vryheyt. 24 Paulus onderwijst hem ende sijne huys-vrouwe in eenige hooft-stucken des geloofs. 26 ende wordt dickwils van hem ontboden op hope van gelt te krijgen. 27 ende heeft hem gevangen gelaten om de Ioden te behagen. | |
1ENde Ga naar margenoot1 vijf dagen daer na quam Ga naar margenoota de Hoogepriester Ananias af met de Ouderlingen, ende eenen sekeren Ga naar margenoot2 voorsprack [genaemt] Tertullus, dewelcke verschenen voor den Stadthouder tegen Paulum. | |
2Ende als hy geroepen was, begon Tertullus [hem] te beschuldigen, seggende, | |
3Dat wy grooten vrede door u becomen, ende dat [vele] Ga naar margenoot3 loflicke diensten desen volcke geschieden door uwe voorsichticheydt, Machtichste Felix, Ga naar margenoot4 nemen wy gantschelick ende over al met alle danckbaerheyt aen. | |
4Maer op dat ick u niet lange op en houde, ick bidde [u], dat ghy ons, na uwe Ga naar margenoot5 bescheydenheyt, kortelick hoort. | |
5Want wy hebben desen man bevonden te zijn een peste, ende eenen die oproer verweckt onder alle de Ioden door de [gantsche] wereldt: ende eenen oppersten voorstander van Ga naar margenoot6 de secte Ga naar margenoot7 der Nazarenen. | |
[Folio 73v]
| |
pel te ontheyligen: welcken wy oock gegrepen hebben, ende na onse wet hebben willen oordeelen. | |
7Maer Lysias de Overste daer over komende, heeft [hem] met Ga naar margenoot9 groot gewelt uyt onse handen wechgebracht: | |
8Gebiedende sijne beschuldigers tot u te komen: Ga naar margenoot10 van den welcken ghy selve [hem] ondersocht hebbende, sult connen verstaen al het gene waer van wy hem beschuldigen. | |
9Ende oock Ga naar margenoot11 de Ioden Ga naar margenoot12 stemden het toe, seggende dat dese dingen alsoo waren. | |
10Maer Paulus, als hem de Stadt-houder gewenckt hadde dat hy soude spreken, antwoordde, Dewijle ick weet dat ghy nu Ga naar margenoot13 vele jaren over dit volck Rechter geweest zijt, so verantwoorde ick Ga naar margenoot14 my selven met [des] te beteren moedt. | |
11Alsoo ghy Ga naar margenoot15 kondt weten dat het niet meer dan Ga naar margenoot16 twaelf dagen en zijn, van dat ick ben opgekomen om te aenbidden te Ierusalem: | |
12Ga naar margenootc Ende sy en hebben my noch in den Tempel gevonden Ga naar margenoot17 tot yemandt sprekende, ofte [eenige] tsamenrottinge des volcks makende, noch inde Synagogen, noch in de stadt: | |
14Maer dit bekenne ick u, dat ick na Ga naar margenoot19 dien wegh, welcken sy Ga naar margenoot20 secte noemen, den Godt der vaderen alsoo diene, geloovende alles dat in de Wet, ende in de Propheten geschreven is: | |
15Hebbende hope op Godt, welcke dese oock selve verwachten, datter Ga naar margenoot21 een opstandinge der dooden wesen sal, beyde der rechtveerdige ende Ga naar margenoot22 der onrechtveerdige. | |
16Ga naar margenootd Ende Ga naar margenoot23 hier in oeffene ick my selve, om altijt een onergerlijcke conscientie te hebben by Godt ende de menschen. | |
17Doch Ga naar margenoot24 na vele jaren ben ick gekomen Ga naar margenoote om aelmoessen te doen aen Ga naar margenoot25 mijn volck, ende Ga naar margenoot26 offeranden. | |
18Ga naar margenootf Waer over my gevonden hebben geheyligt zijnde, inden Tempel, niet met volck, noch met beroerte, eenige Ioden uyt Asien, | |
19Welcke behoorden [hier] voor u tegenwoordigh te zijn, ende [my] te beschuldigen, indien sy yet hadden tegen my. | |
20Ofte dat dese selve seggen of sy eenich onrecht in my gevonden hebben, als ick voor den Raedt stondt: | |
21Dan van dit eenigh Ga naar margenoot27 woort 'twelck ick Ga naar margenoot28 riep staende onder haer, Ga naar margenootg Over de opstandinge der dooden worde ick heden van ulieden geoordeelt. | |
22Doe nu Felix dit gehoort hadde, stelde hy'se uyt, Ga naar margenoot29 seggende, Als ick naerder wetenschap Ga naar margenoot30 van desen wegh sal hebben, wanneer Lysias de Overste sal afgekomen zijn, so sal ick volle kennisse nemen van uwe saecken. | |
23Ende hy beval den hooftman over hondert dat Paulus soude bewaert worden, ende Ga naar margenoot31 verlichtinge hebben, Ga naar margenooth ende dat hy niemandt van Ga naar margenoot32 de sijne en soude beletten [hem] te dienen, ofte tot hem te komen. | |
24Ende na sommige dagen Felix daer gekomen zijnde met Ga naar margenoot33 Drusilla sijn wijf, die een Iodinne was, ontboodt Paulum, ende hoorde hem van het geloove in Christum. | |
25Ende als hy handelde van rechtveerdicheyt, ende maticheyt, ende [van] het toekomende oordeel, Felix Ga naar margenoot34 zeer bevreest geworden zijnde, antwoordde, Voor ditmael gaet henen: ende als ick gelegenen tijdt sal hebben bekomen, so sal ick u tot my roepen. | |
26Ende te gelijck oock hopende dat hem van Paulo Ga naar margenoot35 gelt gegeven soude worden, opdat hy hem los liete: Waerom hy hem oock dickmaels ontboodt, ende sprack met hem. | |
27Maer als Ga naar margenoot36 twee jaren vervult waren, kreegh Felix Ga naar margenoot37 Porcium Festum Ga naar margenoot38 in sijne plaetse: ende Felix Ga naar margenooti willende den Ioden gunste bewijsen, liet Paulum gevangen. |
|