Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Paulus beginnende in den Raedt sijne verantwoordinge, wort door bevel des Hoogen-priesters geslagen. 3 waer over hy den selven ernstelick bestraft, niet wetende dat hy de Hooge-priester was. 6 Ende also een deel van den Raedt Sadduceen waren, verklaerde hy dat hy een Phariseer was, ende om de opstandinge uyt den dooden geoordeelt wierdt. 7 waer over de Phariseen ende Sadduceen in twist geraecken, ende hy wordt van de Phariseen onschuldigh verklaert. 11 Wort van den Heere aengesproken ende getroost. 12 Veertigh mannen verbinden haer selven met eenen vloeck, niet te sullen eten noch drincken tot datse hem gedoodt hebben. 16 't welck Paulus door sijn susters sone verneemt, ende den Oversten bekent maeckt. 23 Die hem des nachts, door krijghs-knechten geleydt zijnde, na Cesareen tot Felix den Stadt-houder sendt, met eenen brief, waer in de sake verhaelt wort. 34 Felix den brief gelesen hebbende, doet Paulum in 't Richt-huys Herodis bewaren. | |
1ENde Paulus de oogen op den Raedt houdende, seyde, Mannen broeders Ga naar margenoota ick hebbe Ga naar margenoot1 met alle goede conscientie Ga naar margenoot2 voor Godt gewandelt tot op desen dagh. | |
2Ga naar margenootb Maer de Hoogepriester Ananias beval de gene die by hem stonden, dat sy hem op den mondt souden slaen. | |
3Doe seyde Paulus tot hem, Godt sal u slaen, Ga naar margenoot3 ghy gewittede wandt: Ga naar margenootc Sit ghy oock om my te oordeelen na de Wet, ende beveelt ghy Ga naar margenoot4 tegen de Wet dat men my sal slaen? | |
4Ende die daer by stonden seyden, Schelt ghy den Hoogenpriester Godts? | |
5Ende Paulus seyde, Ga naar margenoot5 Ick en wist niet, broeders, dat het de Hoogepriester was. Want daer is geschreven, Ga naar margenootd Den Oversten uwes volcks en sult ghy niet Ga naar margenoot6 vloecken. | |
6Ende Paulus wetende, dat het een deel was Ga naar margenoot7 van de Sadduceen, ende het ander van de Phariseen, riep in den Raedt, Mannen broeders, Ga naar margenoote ick ben Ga naar margenoot8 een Phariseer, eens Phariseers sone: ick worde over Ga naar margenoot9 de hope ende opstandinge der dooden Ga naar margenoot10 geoordeelt. | |
7Ende als hy dit gesproken hadde, ontstont daer Ga naar margenoot11 tweedracht tusschen de Phariseen ende de Sadduceen, ende Ga naar margenoot12 de menichte wiert Ga naar margenoot13 verdeelt. | |
8Ga naar margenootf Want de Sadduceen seggen datter geen opstandinge en is, noch Engel, noch Ga naar margenoot14 Geest: maer de Phariseen belijden het Ga naar margenoot15 beyde. | |
9Ende daer geschiedde een groot geroep: ende de Schriftgeleerde Ga naar margenoot16 van de zijde der Phariseen stonden op, ende streden, seggende, Ga naar margenootg Wy en vinden geen quaet in desen mensche: ende indien een Geest tot hem gesproken heeft, ofte een Engel, en laet ons tegen Godt niet strijden. | |
10Ende alsser grooten Ga naar margenoot17 tweedracht onstaen was, de Overste vreesende, dat Paulus van haer verscheurdt mochte worden, geboodt dat het crijghsvolck soude afkomen, ende hem uyt het midden van haer wech rucken, ende in de leger-plaetse brengen. | |
11Ga naar margenooth Ende den volgenden nacht Ga naar margenoot18 stont de Heere by hem, ende seyde, Hebt goeden | |
[Folio 73r]
| |
moet Paule. Want gelijck ghy te Ierusalem Ga naar margenoot19 van my betuyght hebt, alsoo moet ghy oock te Roomen getuygen. | |
12Ga naar margenooti Ende als het dagh geworden was, maeckten sommige van de Ioden een t'samenrottinge, ende Ga naar margenoot20 vervloeckten haer selven, seggende dat sy noch eten noch drincken en souden, tot dat sy Paulum souden gedoodt hebben. | |
13Ende sy waren meer dan veertigh die desen eedt te samen gedaen hadden. | |
14Dewelcke gingen tot de Overpriesters ende de Ouderlingen ende seyden, Wy hebben ons selven met vervloeckinge vervloeckt, niet te sullen nutten tot dat wy Paulum sullen gedoodt hebben. | |
15Ghy dan nu laet Ga naar margenoot21 den Oversten weten, Ga naar margenoot22 met den Raedt, dat hy hem morgen tot u af brenge, als of ghy Ga naar margenoot23 naerder kennisse soudet nemen van sijne saecken: ende wy zijn bereydt hem om te brengen eer hy by [u] komt. | |
16Ende als Pauli susters sone dese lage gehoort hadde, quam hy daer, ende ginck in de leger-plaetse, ende bootschapte het Paulo. | |
17Ende Paulus riep tot hem een van de Hooftmannen over hondert, ende seyde, Leydt dese jongelinck henen tot den Oversten: want hy heeft hem wat te boodschappen. | |
18Dese dan nam hem ende bracht [hem] tot den Oversten, ende seyde, Paulus de gevangen heeft my tot hem geroepen, ende begeert dat ick desen jongelinck tot u soude brengen, die u wat heeft te seggen. | |
19De Overste nu nam hem by der handt, ende byzijden gegaen zijnde vraeghde hy, Wat is't dat ghy my hebt de boodtschappen? | |
20Ende hy seyde, Ga naar margenoot24 De Ioden zijn Ga naar margenootk over een gekomen om van u te begeeren, dat ghy Paulum morgen soudet in den Raedt afbrengen, als of sy yet van hem naerder souden ondersoecken. | |
21Doch Ga naar margenoot25 en gelooft haer niet. Want meer dan veertigh mannen uyt haer, leggen hem lagen, welcke haer selven Ga naar margenoot26 met een vervloeckinge verbonden hebben noch te eten noch te drincken, tot dat sy hem sullen omgebracht hebben: ende sy zijn nu gereet, verwachtende Ga naar margenoot27 de toesegginge van u. | |
22De Overste dan liet den jongelinck gaen, [hem] gebiedende, En seght niemandt voort, dat ghy my sulcks geopenbaert hebt. | |
23Ende sekere twee van de Hooftmannen over hondert tot hem geroepen hebbende, seyde hy, Maeckt twee hondert krijchsknechten gereet, op dat sy tot Ga naar margenoot28 Cesareen trecken, ende tseventigh ruyters, ende twee hondert Ga naar margenoot29 schutters, Ga naar margenoot30 tegen de derde uyre des nachts. | |
24Ende laetse [sadel-]beesten bestellen, op dat sy Paulum daer op setten, ende behouden over brengen tot den Stadt-houder Ga naar margenoot31 Felix. | |
25Ende hy schreef eenen brief, hebbende desen inhoudt. | |
27Ga naar margenootl Also dese man van de Ioden gegrepen was, ende van haer omgebracht soude geworden zijn, ben ick daer over gekomen met het krijghsvolck, ende hebbe hem [haer] ontnomen, bericht zijnde dat hy een Romeyn is. | |
28Ende willende de saecke weten, waer over sy hem beschuldighden, brachte ick hem af in haren Raedt. | |
29Welcken ick bevondt beschuldight te worden over Ga naar margenoot33 vragen haerer Wet, maer geen beschuldinge tegen hem te zijn, die de doot ofte banden weerdigh is. | |
30Ende als my te kennen gegeven was, dat vande Ioden een lage tegen desen man [geleght] soude worden, so hebbe ick [hem] terstont aen u gesonden: gebiedende oock de beschuldigers voor u te seggen 'tgene sy tegen hem hadden. Vaert wel. | |
31De krijghs-knechten dan, gelijck haer bevolen was, namen Paulum ende brachten hem des nachts tot Ga naar margenoot34 Antipatris. | |
32Ende des anderen daeghs, latende de ruyters met hem trecken, keerden sy wederom na de leger-plaetse. | |
33De welcke als sy te Cesareen gekomen waren, ende den brief den Stadthouder overgelevert hadden, hebben sy oock Paulum voor hem gestelt. | |
34Ende de Stadt-houder [den brief] gelesen hebbende, vraeghde, uyt wat provincie hy was, ende verstaende dat hy van Cilicien was, | |
35Seyde hy, Ick sal u Ga naar margenoot35 hooren als oock uwe beschuldigers hier sullen gekomen zijn. Ende hy beval dat hy in het Ga naar margenoot36 Richt-huys Ga naar margenoot37 Herodis soude bewaert worden. |
|