Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 67v]
| |
1 Inde Gemeynte van Antiochien ontstaet verschil, aengaende de onderhoudinge der Besnijdenisse ende der Wet Mosis. 2 Waer over Paulus ende Barnabas nae Ierusalem gesonden worden. 3 daer sy bekeeringe der Heydenen ende de gelegentheyt der sake verhalen. 6 De Apostelen ende Ouderlingen komen te samen om hier van te handelen. 7 Petrus verklaert in de selve vergaderinge, dat de Heydenen met het jock der Wet niet en behooren beswaert te worden. 13 Het selve stemt Iacobus toe, ende bevestight het uyt de Heylige Schrifture. 19 ende besluyt datmen haer niet meer en behoort op te leggen, dan de onderhoudinge van vier noodige dingen. 22 't welck by de gantsche vergaderinge goetgevonden zijnde, aen de Gemeynten geschreven, ende beneffens Paulum ende Barnabam, door Barsabam ende Silam over-gesonden ende bekent gemaeckt wort. 31 die 't selve met blijdschap aengenomen hebben. 36 Paulus ende Barnabas, om Ioannis Marci wille in twistinge geraeckt zijnde, scheyden van malkanderen. 39 Barnabas ende Marcus nae Cypren. 40 ende Paulus met Silas nae Syrien ende Cilicien. | |
1ENde Ga naar margenoot1 sommige, die afgekomen waren Ga naar margenoot2 van Iudea, leerden de broederen, [seggende], Ga naar margenoota Indien Ga naar margenoot3 ghy niet besneden en wort Ga naar margenootb na de wijse Mosis, so en kondt ghy niet saligh worden. | |
2Als'er dan geen kleyne Ga naar margenoot4 wederstandt ende Ga naar margenoot5 twistinge geschiedde by Ga naar margenoot6 Paulus ende Barnabas tegen haer, so hebben Ga naar margenoot7 sy geordineert Ga naar margenootc dat Paulus ende Barnabas, ende eenige andere uyt haer, souden opgaen Ga naar margenoot8 tot de Apostelen ende Ouderlingen na Ierusalem, over dese Ga naar margenoot9 vrage. | |
3Sy dan Ga naar margenoot10 van de Gemeynte uytgeleydt zijnde, reysden door Phenicien ende Samarien, verhalende Ga naar margenoot11 de bekeeringe der Heydenen: ende Ga naar margenoot12 deden alle den broederen groote blijdschap aen. | |
4Ende te Ierusalem gekomen zijnde, wierden sy ontfangen van de Gemeynte, ende de Apostelen, ende de Ouderlingen: ende sy verkondighden wat groote dingen Godt Ga naar margenoot13 met haer gedaen hadde. | |
5Maer, Ga naar margenoot14 [seyden sy], daer zijn sommige opgestaen van die van de Ga naar margenoot15 secte der Phariseen, Ga naar margenoot16 die geloovigh zijn geworden, seggende, datmen Ga naar margenoot17 haer moet besnijden, ende gebieden Ga naar margenoot18 de Wet Mosis te onderhouden. | |
6Ende de Apostelen ende de Ouderlingen Ga naar margenoot19 vergaderden te samen Ga naar margenoot20 om op dese saecke te letten. | |
7Ende als [daer over] groote Ga naar margenoot21 twistinge geschiedde, stondt Petrus op ende seyde tot haer, Ga naar margenootd Mannen broeders, ghy weet dat Godt van Ga naar margenoot22 overlangen tijdt onder ons [my] verkoren heeft, dat de Heydenen door mijnen mondt het woort des Euangeliums souden hooren, ende gelooven. | |
8Ende Godt Ga naar margenoote de kenner der herten heeft haer Ga naar margenoot23 getuygenisse gegeven, haer gevende Ga naar margenoot24 den heyligen Geest gelijck als oock ons. | |
9Ga naar margenootf Ende en heeft Ga naar margenoot25 geen onderscheyt gemaeckt tusschen ons ende haer, gereynight hebbende hare herten door het geloove. | |
10Nu dan, wat versoeckt ghy Godt, Ga naar margenootg om Ga naar margenoot26 een jock op den hals der Discipelen te leggen, 't welck noch onse Vaders, noch wy en hebben konnen Ga naar margenoot27 dragen? | |
11Ga naar margenooth Maer wy gelooven door Ga naar margenoot28 de genade des Heeren Iesu Christi saligh te worden, op sulcke wijse als oock Ga naar margenoot29 sy. | |
12Ende alle Ga naar margenoot30 de menichte Ga naar margenoot31 sweech stil, ende hoorden Barnabam ende Paulum verhalen wat groote teeckenen ende wonderen Godt door haer onder de Heydenen gedaen hadde. | |
13Ende na dat Ga naar margenoot32 dese swegen, Ga naar margenoot33 antwoordde Ga naar margenoot34 Iacobus, seggende, Mannen broeders hoort my. | |
14Ga naar margenoot35 Symeon heeft verhaelt hoe Godt Ga naar margenoot36 eerst de Heydenen heeft Ga naar margenoot37 besocht, om uyt [haer] een volck aen te nemen Ga naar margenoot38 voor sijnen name. | |
15Ende hier mede stemmen over een de woorden der Propheten: gelijck geschreven is, | |
16Ga naar margenooti Na desen sal ick weder-keeren, ende weder op bouwen Ga naar margenoot39 den tabernakel Davids, die vervallen is, ende 't gene daer van Ga naar margenoot40 verbroken is weder-op-bouwen, ende ick sal den selven weder op rechten: | |
17Op dat de Ga naar margenoot41 overblijvende menschen den Heere soecken, ende alle de Heydenen, over welcke mijnen naem Ga naar margenoot42 aengeroepen is: spreeckt de Heere, die dit alles doet. | |
19Daerom Ga naar margenoot44 oordeele ick, datmen den genen, die uyt de Heydenen haer tot Godt bekeeren, niet en Ga naar margenoot45 beroere. | |
20Maer haer sal aenschrijven, dat sy haer onthouden Ga naar margenootk van de dingen Ga naar margenoot46 die door de afgoden besmet zijn, ende Ga naar margenootl van Ga naar margenoot47 hoererye, ende van het Ga naar margenoot48 verstickte, ende Ga naar margenootm van Ga naar margenoot49 bloedt. | |
21Want Moses heefter van ouden Ga naar margenoot50 tijden in elcke stadt die hem prediken, ende Ga naar margenoot51 hy wordt op elcken Sabbath inde Synagogen gelesen. | |
22Doe heeft het den Apostelen ende den Ouderlingen, Ga naar margenoot52 met de geheele Gemeynte, goet gedocht, [eenige] mannen uyt haer te verkiesen, ende met Paulo ende Barnaba te senden na Antiochien: [namelick] Iudam, die toegenaemt wort Barsabas, ende Ga naar margenoot53 Silam: mannen die Ga naar margenoot54 voorgangers waren onder de broeders: | |
23Ende schreven Ga naar margenoot55 door haer dit [navolgende]. De Apostelen, ende de Ouderlingen, ende Ga naar margenoot56 de broeders [wenschen] den broederen uyt de Heydenen, die in Antiochien en Syrien, ende Cilicien zijn, Ga naar margenoot57 salicheyt. | |
24Nademael wy gehoort hebben Ga naar margenootn dat sommige, Ga naar margenoot58 die van ons uytgegaen zijn, u met woorden ontroert hebben, ende uwe zielen Ga naar margenoot59 wanckelende gemaeckt, seggende dat ghy moet besneden worden, ende de Ga naar margenoot60 Wet onderhouden: welcken wy [dat] Ga naar margenoot61 niet bevolen en hadden. | |
25So heeft het ons eendrachtelick te samen zijnde goet gedacht eenige mannen te verkiesen, ende tot u te senden, met onse geliefde Barnaba ende Paulo, | |
[Folio 68r]
| |
26Menschen Ga naar margenooto die hare zielen Ga naar margenoot62 overgegeven hebben voor den name onses Heeren Iesu Christi. | |
27Wy hebben dan Iudam ende Silam gesonden, die oock Ga naar margenoot63 met den monde het selve sullen vercondigen. | |
28Want het heeft den heyligen Geest ende Ga naar margenoot64 ons goet gedocht u lieden Ga naar margenoot65 geenen meerderen last op te leggen dan dese Ga naar margenoot66 noodsaeckelicke dingen: | |
29[Namelick] Ga naar margenootp dat ghy u onthoudet van Ga naar margenoot67 't gene den afgoden geoffert is, ende Ga naar margenootq van bloedt, ende van het verstickte, ende van Ga naar margenootr hoererye: van welcke dingen indien ghy u selven wacht, so sult ghy Ga naar margenoot68 wel doen. Ga naar margenoot69 Vaert wel. | |
30Dese dan, haer afscheydt ontfangen hebbende, quamen te Antiochien: ende Ga naar margenoot70 de menichte vergadert hebbende, gaven sy den brief over. | |
32Iudas nu ende Silas, die oock selve Ga naar margenoot72 Propheten waren, Ga naar margenoot73 vermaenden de broeders met vele woorden, ende Ga naar margenoot74 versterckten'se. | |
33Ende als sy [daer] Ga naar margenoot75 eenen tijt [lanck] Ga naar margenoot76 vertoeft hadden, lieten haer de broeders [wederom] gaen Ga naar margenoot77 met vrede, Ga naar margenoot78 tot de Apostelen. | |
34Maer het docht Sile goet aldaer te blijven. | |
35Ende Paulus ende Barnabas Ga naar margenoot79 onthielden haer tot Antiochien, leerende ende Ga naar margenoot80 vercondigende met noch vele andere het woort des Heeren. | |
36Ende na eenige dagen seyde Paulus tot Barnabam, Laet ons nu wederkeeren, ende besoecken onse broeders in elcke stadt, in welcke wy het woordt des Heeren vercondight hebben, Ga naar margenoot81 hoe sy haer hebben. | |
37Ende Barnabas Ga naar margenoot82 riedt dat sy Ioannem, die genaemt is Ga naar margenoots Marcus, souden mede nemen. | |
38Maer Paulus Ga naar margenoot83 achtede billick datmen dien niet en soude mede nemen, die van Pamphylien aen van haer was Ga naar margenoot84 afgeweecken, ende met haer niet en was gegaen tot Ga naar margenoot85 dat werck. | |
39Daer ontstont dan eene Ga naar margenoot86 verbitteringe, aloo dat sy van malcanderen gescheyden zijn, ende dat Barnabas Marcum mede nam, ende na Cypren afscheepte: | |
40Maer Paulus Ga naar margenoot87 verkoos Silam, ende reysde henen, der genade Godts van de Broederen Ga naar margenoot88 bevolen zijnde. | |
|