Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Ananias wort van wegen sijne geveynstheyt ende leugen van Petro bestraft, ende van Godt met een haestige doodt gestraft. 7 desgelijcks oock Sapphira sijn wijf. 12 Vele wonder-wercken geschieden aende krancke ende besetene door de Apostelen, ende oock door de schaduwe Petri. 17 De Apostelen worden gevangen. 19 ende door eenen Engel verlost. 21 De Ioodsche Raedt vergadert zijnde sendt om haer te halen, maer vinden den kercker ledigh. 26 Sy worden uyt den tempel gehaelt, ende wederom voor den Raedt gebracht. 25 by den welcken sy haer verantwoorden, ende getuygen van Christo ende sijne opstandinge. 33 De Raedt neemt voor haer te dooden. 34 maer op Gamaliëls waerschouwinge worden sy los gelaten. 40 doch eerst gegeesselt zijnde. 41 waerover sy haer verblijden, ende even vrymoedich in't prediken voortgaen. | |
1ENde een seker man met name Ananias, met Sapphira sijn wijf, vercocht Ga naar margenoot1 een have: | |
2Ende Ga naar margenoot2 ontrock van den prijs, oock met mede-weten sijns wijfs: ende bracht een seker deel, ende leyde [dat] Ga naar margenoot3 aen de voeten der Apostelen. | |
3Ende Petrus seyde, Anania, waerom heeft de Satan uw' herte Ga naar margenoot4 vervult, dat ghy den heyligen Geest Ga naar margenoot5 liegen soudet, | |
[Folio 61r]
| |
ende ontrecken van den prijs des landts? | |
4Ga naar margenoot6 So het gebleven ware, en Ga naar margenoot7 bleef het niet uwe? ende vercocht zijnde, Ga naar margenoot8 en was het niet in uwe macht? Wat ist dat ghy dese daedt in uw' herte hebt Ga naar margenoot9 voor-genomen? Ghy en hebt den menschen Ga naar margenoot10 niet gelogen, maer Ga naar margenoot11 Gode. | |
5Ende Ananias dese woorden hoorende viel neder, ende Ga naar margenoot12 gaf den geest. Ende daer quam groote vreese over alle die dit hoorden. | |
6Ende Ga naar margenoot13 de jongelingen opstaende Ga naar margenoot14 schickten hem toe, ende droegen [hem] uyt, ende begroeven [hem]. | |
7Ende het was ontrent Ga naar margenoot15 dry uyren daer na, dat oock sijn wijf daer Ga naar margenoot16 in quam, niet wetende watter Ga naar margenoot17 geschiet was: | |
8Ende Petrus Ga naar margenoot18 antwoordde haer, Seght my, hebt ghy lieden het landt voor Ga naar margenoot19 so veel vercocht? Ende sy seyde, Ia, voor so veel. | |
9Ende Petrus seyde tot haer, Wat ist dat ghy onder u hebt over een gestemt Ga naar margenoot20 te versoecken den Geest des Heeren? Siet de voeten der gene die uwen man begraven hebben zijn voor de deure, ende sullen u Ga naar margenoot21 uytdragen. | |
10Ende sy viel terstont neder voor sijne voeten, ende gaf den geest. Ende de jongelingen ingekomen zijnde vonden'se doodt, ende droegen'[se] uyt, ende begroeven'[se] by haren man. | |
11Ende daer quam groote vreese over de geheele Gemeynte, ende over alle die dit hoorden. | |
12Ga naar margenoota Ende Ga naar margenoot22 door de handen der Apostelen geschiedden vele teeckenen ende wonderen onder het volck: Ende sy waren alle eendrachtelick in het Ga naar margenoot23 Voorhof Salomons. | |
13Ende van Ga naar margenoot24 de andere en durfde niemandt sich by haer voegen: maer het volck Ga naar margenoot25 hield'se in grootachtinge. | |
14Ende daer wierdender Ga naar margenoot26 meer ende meer toe gedaen, die den Heere geloofden, menichten beyde van mannen ende van vrouwen. | |
15Alsoo dat sy de crancke uytdroegen Ga naar margenoot27 op de straten, ende leyden op bedden ende beddekens, op dat als Petrus Ga naar margenoot28 quam, oock maer de schaduwe yemandt van haer Ga naar margenoot29 beschaduwen mochte. | |
16Ende oock de menichte uyt de omliggende steden quam gesamentlick te Ierusalem, brengende crancke, Ga naar margenootb ende die van onreyne geesten Ga naar margenoot30 gequelt waren: welcke alle genesen wierden. | |
17Ende de Hoogepriester stont op, ende alle die met hem waren (welcke was Ga naar margenoot31 de secte Ga naar margenoot32 der Sadduceen) ende wierden vervult met Ga naar margenoot33 nijdicheyt. | |
18Ende sloegen hare handen aen de Apostelen, ende setteden'se in de gemeyne gevangenisse. | |
19Ga naar margenootc Maer de Engel des Heeren Ga naar margenoot34 opende des nachts de deuren der gevangenisse, ende leydde'se uyt, ende seyde, | |
20Gaet henen, ende Ga naar margenoot35 staet, ende spreeckt in den Tempel tot het volck Ga naar margenoot36 alle de woorden deses levens. | |
21Als sy nu [dit] gehoort hadden, gingen sy tegen den morgenstont inden Tempel, ende leerden. Maer de Hooge-priester, ende die met hem waren, gekomen zijnde riepen Ga naar margenoot37 den Raedt te samen, ende alle Ga naar margenoot38 de Oudtste der kinderen Israëls, ende sonden na den kercker, om haer te halen. | |
22Doch als de Dienaers daer quamen, en vonden sy haer in de gevangenisse niet, maer keerden wederom, ende boodschapten [dit], | |
23Seggende, Wy vonden wel den kercker Ga naar margenoot39 met alle versekertheyt toe-gesloten, ende de wachters buyten staende voor de deuren, maer als wy [die] geopent hadden, en vonden wy niemandt daer binnen. | |
24Doe nu Ga naar margenoot40 de [Hooge-]priester, ende de Hooftman des Tempels, ende de Over-priesters dese woorden hoorden, wierden sy twijfelmoedigh over haer, wat doch dit worden soude. | |
25Ende daer quam een, ende boodschapte haer, seggende, Siet, de mannen die ghy in de gevangenisse gesett hebt, staen in den Tempel, ende leeren het volck. | |
26Doe ginck de Hooftman henen, met de Dienaeren, ende bracht'se, [doch] niet met gewelt. ( Ga naar margenootd want sy vreesden het volck, op dat sy niet gesteenight en wierden.) | |
27Ende als sy haer gebracht hadden, stelden sy'se Ga naar margenoot41 voor den Raedt: ende de Hooge-priester vraeghde haer, ende seyde, | |
28Ga naar margenoote Hebben wy u niet Ga naar margenoot42 ernstelick aengeseght, dat ghy Ga naar margenoot43 in desen name niet en soudet leeren? ende siet, ghy hebt met dese uwe leere Ierusalem vervult, ende ghy wilt Ga naar margenoot44 het bloedt deses menschen over ons brengen. | |
29Maer Petrus ende de Apostelen antwoordden, ende seyden, Ga naar margenootf Men moet Gode meer gehoorsaem zijn dan den menschen. | |
30Ga naar margenootg De Godt onser Vaderen heeft Iesum Ga naar margenoot45 opgeweckt, welcken ghy omgebracht hebt, Ga naar margenooth hangende [hem] aen het houdt. | |
31Desen heeft Godt door sijne rechter-[handt] Ga naar margenooti verhooght Ga naar margenoot46 [tot] eenen Vorst ende Salighmaker, om Ga naar margenoot47 Israël te geven bekeeringe ende vergevinge der sonden. | |
32Ende wy sijn Ga naar margenootk sijne getuygen Ga naar margenoot48 van dese woorden: ende oock Ga naar margenoot49 de heylige Geest, welcken Godt Ga naar margenootl gegeven heeft den genen die hem gehoorsaem zijn. | |
33Als sy nu [dit] hoorden Ga naar margenoot50 berstede haer ['t herte], ende hielden raedt om haer te dooden. | |
34Maer een seker Phariseus stont op in den Raedt, met name Ga naar margenoot51 Gamaliël, een Leeraer der Wet, in weerde gehouden by al het volck, ende geboodt datmen de Apostelen Ga naar margenoot52 een weynich soude doen buyten [staen]. | |
35Ende seyde tot haer, Ghy Israëlitische mannen, siet voor u wat ghy doen sult, aengaende dese menschen. | |
36Ga naar margenootm Want Ga naar margenoot53 voor dese dagen stondt Ga naar margenoot54 Theudas op, seggende dat hy Ga naar margenoot55 wat was, dien een getal van ontrent vier hondert mannen Ga naar margenoot56 aenhinck: welcke is omgebracht, ende alle die hem gehoor gaven zijn verstroyt, ende tot niet geworden. | |
[Folio 61v]
| |
37Ga naar margenoot57 Na hem stond op Ga naar margenoot58 Iudas Galileus, Ga naar margenoot59 inde dagen Ga naar margenoot60 der beschrijvinge, ende maeckte veel volcks afvalligh achter hem: ende dese is oock vergaen, ende alle die hem gehoor gaven, zijn verstroyt geworden. | |
38Ende nu segge ick u lieden, Ga naar margenoot61 houdt af van dese menschen, ende laet'se [gaen], Ga naar margenootn want indien Ga naar margenoot62 desen raedt, ofte dit werck Ga naar margenoot63 uyt menschen is, soo sal het Ga naar margenoot64 gebroken worden. | |
39Maer indien het Ga naar margenoot65 uyt Godt is, so en condt ghy dat niet Ga naar margenoot66 breken, op dat ghy niet Ga naar margenoot67 misschien gevonden en wort oock Ga naar margenooto tegen Godt te strijden. | |
40Ende sy Ga naar margenoot68 gaven hem gehoor: ende als sy de Apostelen tot haer geroepen hadden Ga naar margenoot69 geesselden sy [de selve], ende geboden [haer] dat'se niet en souden spreken Ga naar margenoot70 in den name Iesu: ende lieten'se gaen. | |
41Sy dan gingen henen van het aengesicht des Raedts, Ga naar margenootp verblijdt zijnde dat sy waren Ga naar margenoot71 weerdigh geacht geweest Ga naar margenoot72 om sijns naems wille smaetheyt te lijden. | |
42Ende sy en hielden niet op alle dage inden Tempel, ende Ga naar margenoot73 by de huysen te leeren, ende Iesum Christum te vercondigen. |
|