Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdChristus voorseght sijnen Discipelen datse sullen vervolght worden. 5 ende vertroost haer met de belofte des Heyligen Geests, die de werelt sal overtuygen van sonde, gerechticheyt, ende oordeel. 12 ende haer in alle waerheyt leyden. 16 Verklaert dat hy haest van haer wechgenomen, doch wederom eenen kleynen tijt sal gesien worden. 20 ende dat hare droefheyt haest in blijdtschap sal verandert worden, gelijck de ween van een vrouwe alsse gebaert heeft. 23 Vermaent haer in sijnen name te bidden, met belofte van verhoort te sullen worden. 28 ende verklaert vry uyt, sonder gelijckenisse, dat hy de werelt verlaet. 19 't welck de Discipelen verstaen, ende worden in haer geloove versterckt. 31 Hy waerschouwt haer, datse verstroyt sullen worden, ende belooft haer sijnen vrede. | |
1Ga naar margenoot1 DEse dingen hebbe ick tot u gesproken, op dat ghy niet Ga naar margenoot2 ge-ergert en wort. | |
2Ga naar margenoota Sy sullen u Ga naar margenoot3 uyt de Synagogen werpen: ja de uyre komt, dat een yegelijck die u sal dooden, sal meynen Gode Ga naar margenoot4 eenen dienst te doen. | |
3Ga naar margenootb Ende dese dingen sullen sy u doen, om dat sy den Vader niet gekent en hebben, nochte my. | |
4Ga naar margenootc Maer dese dingen hebbe ick tot u gesproken, op dat wanneer de uyre sal gekomen zijn, ghy der selver meught gedencken dat ickse u gesegt hebbe: doch dese dingen en hebbe ick u van 't begin Ga naar margenoot5 niet geseght, om dat ick by u lieden Ga naar margenoot6 was. | |
5Ende Ga naar margenoot7 nu gae ick henen tot den genen die my gesonden heeft, ende niemandt van u Ga naar margenoot8 en vraeght my, Waer gaet ghy henen? | |
6Maer om dat ick dese dingen tot u gesproken hebbe, so heeft Ga naar margenoot9 de droefheyt uw' herte vervult. | |
7Doch ick segge u de waerheyt, het is u nut dat ick wech gae: want indien ick niet wech en gae, so en sal Ga naar margenoot10 de Trooster tot u Ga naar margenoot11 niet komen: Ga naar margenootd maer indien ick henen gae, so sal ick hem tot u senden. | |
8Ende die gekomen zijnde, sal de werelt Ga naar margenoot12 overtuygen van sonde, ende van gerechtigheyt, ende van oordeel. | |
[Folio 54r]
| |
10Ende Ga naar margenoot15 van gerechtigheyt, Ga naar margenoot16 om dat ick tot mijnen Vader henen gae, ende ghy en sult my Ga naar margenoot17 niet meer sien: | |
11Ende Ga naar margenoot18 van oordeel, Ga naar margenoote om dat Ga naar margenoot19 de Overste deser werelt Ga naar margenoot20 geoordeelt is. | |
12Noch Ga naar margenoot21 vele dingen hebbe ick u te seggen, doch ghy en kont die Ga naar margenoot22 nu niet dragen. | |
13Maer wanneer die Ga naar margenoot23 sal gekomen zijn, [namelijck] de Geest der waerheyt, Ga naar margenootf hy sal u in Ga naar margenoot24 alle de waerheyt leyden. Ga naar margenootg Want hy en sal Ga naar margenoot25 van hem selven niet spreken, maer so wat hy sal Ga naar margenoot26 gehoort hebben, sal hy spreken, ende de toekomende dingen sal hy u verkondigen. | |
14Die sal my Ga naar margenoot27 verheerlicken: want hy sal't Ga naar margenoot28 uyt het mijne nemen, ende sal't u vercondigen. | |
15Ga naar margenoot29 Ga naar margenooth Al wat de Vader heeft, is mijne: daerom hebbe ick geseght, dat hy't uyt het mijne sal nemen, ende u verkondigen. | |
16Ga naar margenooti Eenen Ga naar margenoot30 kleynen [tijdt], ende ghy en sult my niet sien: ende wederom, eenen Ga naar margenoot31 kleynen [tijdt], ende ghy sult my sien, want ick gae henen tot den Vader. | |
17[Sommige] dan uyt sijne discipelen seyden tot malkanderen, Ga naar margenoot32 Wat is dit dat hy tot ons seght, Eenen kleynen [tijdt], ende ghy en sult my niet sien: ende wederom, eenen kleynen [tijdt], ende ghy sult my sien: ende, Want ick gae henen tot den Vader? | |
18Sy seyden dan, Wat is dit dat hy seght, Eenen kleynen [tijdt]? Wy en weten niet wat hy seght. | |
19Iesus dan Ga naar margenoot33 bekende dat sy hem wilden vragen, ende seyde tot haer, Vraeght ghy daer van onder malkanderen, dat ick geseght hebbe, Eenen kleynen [tijdt], ende ghy en sult my niet sien: ende wederom, eenen kleynen [tijdt], ende ghy sult my sien? | |
20Voorwaer, voorwaer ick segge u, dat ghy Ga naar margenoot34 sult schreyen, en klaeglijck weenen, maer de werelt sal haer verblijden: ende ghy sult bedroeft zijn, maer uwe droefheyt Ga naar margenoot35 sal tot blijdschap worden. | |
21Ga naar margenoot36 Ga naar margenootk Een vrouwe wanneer sy baert, Ga naar margenoot37 heeft droefheyt, dewijle hare uyre gekomen is: maer wanneer sy het kindeken gebaert heeft, Ga naar margenoot38 so en gedenckt sy de benautheyt niet meer, om de blijdschap dat een mensche ter werelt geboren is. | |
22Ende ghy dan hebt nu wel droefheyt, maer ick sal u Ga naar margenoot39 wederom sien, Ga naar margenootl ende uw' herte sal hem Ga naar margenoot40 verblijden ende niemandt en sal uwe blijdtschap van u Ga naar margenoot41 wech nemen. | |
23Ende in dien dagh en sult ghy my Ga naar margenoot42 niets vragen. Ga naar margenootm Voorwaer, voorwaer ick segge u, al wat ghy Ga naar margenoot43 den Vader sult bidden in mijnen name, [dat] sal hy u geven. | |
24Ga naar margenoot44 Tot noch toe en hebt ghy Ga naar margenoot45 niet gebeden in mijnen name: Ga naar margenoot46 bidt ende ghy sult ontfangen, op dat uwe blijdtschap Ga naar margenoot47 vervult zy. | |
25Dese dingen hebbe ick door gelijckenissen tot u gesproken: maer de uyre komt, dat ick niet meer Ga naar margenoot48 door gelijckenissen tot u spreken en sal, maer sal u Ga naar margenoot49 vry uyt Ga naar margenoot50 van den Vader verkondigen. | |
26Ga naar margenoot51 In dien dagh sult ghy in mijnen name bidden, ende ick en Ga naar margenoot52 segge u niet dat ick den Vader voor u bidden sal. | |
27Want de Vader selve heeft u lief, Ga naar margenoot53 dewijle Ga naar margenoot54 ghy my lief gehadt hebt, Ga naar margenootn ende hebt gelooft dat ick van Godt Ga naar margenoot45[] ben uytgegaen. | |
28Ga naar margenooto Ick ben van den Vader uytgegaen, ende ben inde werelt gekomen: wederom Ga naar margenoot55 verlate ick de werelt, ende gae henen tot den Vader. | |
29Sijne discipelen seyden tot hem, Siet, nu spreeckt ghy vry uyt, ende en seght geen gelijckenisse. | |
30Nu weten wy Ga naar margenootp dat ghy Ga naar margenoot56 alle dingen weet, ende ghy en hebt niet van noode dat u yemandt vrage. Ga naar margenoot57 Hierom gelooven wy dat ghy van Godt uytgegaen zijt. | |
32Ga naar margenootq Siet, de uyre komt, ende is nu gekomen, dat ghy sult Ga naar margenoot59 verstroyt worden, een yegelijck Ga naar margenoot60 na het sijne, ende ghy my alleen sult laten. Ga naar margenootr Ende [nochtans] en ben ick niet alleen: want de Vader is met my. | |
33Dese dingen hebbe ick tot u gesproken, Ga naar margenoots op dat ghy Ga naar margenoot61 in my Ga naar margenoot62 vrede hebbet. Inde werelt sult ghy verdruckinge hebben: maer hebbet goeden moedt, ick hebbe Ga naar margenoot63 de werelt Ga naar margenoot64 overwonnen. |
|