Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Christus waerschouwt sijne Discipelen voor den suerdeessem der Phariseen. 4 leert wien men meest moet vreesen. 6 vermaent tot vertrouwen op de voorsienicheyt Godts, ende tot belijdenisse sijns naems, ende waerschouwt voor de lasteringe tegen den H. Geest. 13 Weygert een scheyds-man te wesen van erffenisse tusschen broeders. 15 Maent af van giericheyt met de gelijckenisse eens rijcken mans, die sijne schuyren wilde grooter maken. 12 Leert door het exempel der raven ende lelien datmen de sorge deses levens Godt sal bevelen, ende voor al sijn Coninckrijck soecken. 33 Vermaent tot geven van aelmoessen. 35 ende waken tegen sijne toekomste, 41 Beschrijft het doen ende de belooninge eenes getrouwen dienstknechts. 45 als oock het doen ende de straffe eenes ontrouwen dienstknechts. 49 Seght dat hy gekomen is om te lijden, ende het vyer op aerden te brengen. 54 Bestraft de Ioden, dat sy den tijt harer besoeckinge niet waer en namen. 58 ende vermaent tot versoeninge met sijne wederpartye. | |
1Ga naar margenoot1 DAer-en-tusschen Ga naar margenoota als vele Ga naar margenoot2 duysenden der schare by een vergadert waren, so dat sy malcanderen vertraden, begon hy te seggen tot sijne Discipelen, Voor eerst Ga naar margenoot3 wacht u selven voor den suerdeessem der Phariseen, welcke is geveynstheyt. | |
2Ga naar margenootb Ende daer en is niets bedeckt, dat niet en sal ontdeckt worden: ende verborgen, dat niet en sal geweten worden. | |
3Daerom al wat ghy Ga naar margenoot4 in duysternisse geseght hebt, sal in't licht gehoort worden: ende wat ghy inde oore gesproken hebt, in de binnen-kamers, sal Ga naar margenoot5 op de daecken gepredickt worden. | |
4Ende ick segge u mijnen vrienden, Ga naar margenootc En vreest u niet voor de gene die het lichaem dooden, ende daer na Ga naar margenoot6 niet meer en konnen doen. | |
5Maer ick sal u toonen wien ghy vreesen sult: vreest dien, die na dat hy gedoodt heeft, [oock] macht heeft in Ga naar margenoot7 de helle te werpen: ja ick segge u, vreest dien. | |
6Ga naar margenootd En worden niet vijf muschkens vercocht voor twee Ga naar margenoot8 penninckskens? ende niet een van die en is voor Godt vergeten. | |
7Ga naar margenoote Ia oock de hayren uwes hoofts zijn alle getelt. En vreest dan niet: Ga naar margenoot9 ghy gaet vele muschkens te boven. | |
8Ga naar margenootf Ende ick segge u, Een yegelick die my belijden sal voor de menschen, dien sal oock de Sone des menschen belijden voor de Engelen Godts. | |
9Ga naar margenootg Maer wie my verloochenen sal voor de menschen, die sal verloochent worden voor de Engelen Godts. | |
10Ende een yegelick die Ga naar margenoot10 [eenigh] woort spreken sal Ga naar margenoot11 tegen den Sone des menschen, het sal hem vergeven worden: Ga naar margenooth maer wie Ga naar margenoot12 tegen den heyligen Geest gelastert sal hebben, dien en sal het niet vergeven worden. | |
11Ga naar margenooti Ende wanneer sy u henen brengen sullen in de Synagogen, ende [tot] de Overheden ende de Machten, so en Ga naar margenoot13 zijt niet besorght hoe ofte wat ghy tot verantwoordinge seggen, ofte wat ghy spreken sult. | |
12Want de heylige Geest sal u in de selve uyre Ga naar margenoot14 leeren 't gene [ghy] spreken moet. | |
13Ende een uyt de schare seyde tot hem, Meester, seght mijnen broeder, dat hy met my de erffenisse deele. | |
14Maer hy seyde tot hem, Mensche, wie heeft my tot een rechter ofte scheyds-man over u lieden gestelt? | |
15Ende hy seyde tot haer, Siet toe ende wacht u Ga naar margenootk van Ga naar margenoot15 de giericheyt: Ga naar margenoot16 want het en is niet inden overvloedt [gelegen], dat yemant leeft uyt sijne goederen. | |
16Ende hy seyde tot haer een gelijckenisse, ende sprack, Eenes rijcken mensches Ga naar margenoot17 landt hadde wel gedragen: | |
17Ende hy overleyde by hem selven, seggende, Wat sal ick doen? want ick en hebbe niet, waer in ick mijne vruchten sal versamelen. | |
18Ende hy seyde, Dit sal ick doen: ick sal mijne schueren af-breken, ende grooter bouwen, ende sal aldaer versamelen alle dit mijn gewas, ende dese mijne goederen: | |
19Ende ick sal tot mijne ziele seggen, Ga naar margenootl Ziele, ghy hebt vele goederen, Ga naar margenoot18 die op geleght zijn voor vele jaren, neemt ruste, eet, drinckt, zijt vrolick. | |
20Maer Godt seyde tot hem, Ga naar margenootm Ghy dwaes, in desen nacht Ga naar margenoot19 salmen uwe ziele van u af-eysschen: ende 't gene ghy bereydt hebt, Ga naar margenootn wiens sal het zijn? | |
21Alsoo [ist met dien], die hem selven Ga naar margenoot20 schatten vergadert, ende Ga naar margenoot21 niet rijck en is in Gode. | |
22Ende hy seyde tot sijne Discipelen, Ga naar margenooto Daerom segge ick u, en zijt Ga naar margenoot22 niet besorght voor uw' Ga naar margenoot23 leven, wat ghy eten sult, noch voor het lichaem, waer mede ghy u kleeden sult. | |
23Het leven is meer dan het voedsel, ende het lichaem dan de kleedinge. | |
24Ga naar margenootp Aenmerckt de raven, dat sy niet en zaeyen, noch en maeyen, welcke geen spijs-kamer noch schuere en hebben, ende Godt voedt de selve: Ga naar margenoot24 hoe veel gaet ghy de vogelen te boven? | |
25Ga naar margenootq Wie doch van u can met besorght te zijn Ga naar margenoot25 een elle tot sijne lenghde toe doen? | |
26Indien ghy dan oock het minste niet en condt, wat zijt ghy voor de Ga naar margenoot26 andere dingen besorght? | |
27Aenmerckt de lelien, hoe sy wassen. Sy en arbeyden niet, noch en spinnen niet: ende ick segge u, oock Salomon in alle sijne heerlickheyt en is niet bekleedt geweest als een van dese. | |
[Folio 36r]
| |
heden op het veldt is, ende morgen inden oven geworpen wort, alsoo becleedt, hoe veel meer u ghy cleyn-geloovige? | |
29Ende ghy-lieden Ga naar margenoot28 en vraeght niet wat ghy eten, ofte wat ghy drincken sult: ende Ga naar margenoot29 en weest niet wanckelmoedigh. | |
30Want alle dese dingen soecken Ga naar margenoot30 de volckeren der werelt: maer uwe Vader weet, dat ghy dese dingen behoeft. | |
31Ga naar margenootr Maer soeckt het Coninckrijcke Godts, ende alle dese dingen sullen u Ga naar margenoot31 toegeworpen worden. | |
32En vreest niet, ghy cleyn cuddeken: want het is uwes Vaders welbehagen u lieden Ga naar margenoot32 het Coninckrijck te geven. | |
33Ga naar margenoots Ga naar margenoot33 Vercoopt het gene ghy hebt, ende geeft aelmoesse. Ga naar margenoott Maeckt u selven buydels die niet en verouden, eenen schat die niet af en neemt, inde hemelen, daer de dief niet by en komt, noch de motte en verderft. | |
34Want waer uwen schat is, aldaer zal oock uw' herte zijn. | |
35Ga naar margenootv Laet Ga naar margenoot34 uwe lendenen omgordet zijn, ende de keersen brandende. | |
36Ende zijt ghy den menschen gelijck, die op haren Heere Ga naar margenoot35 wachten, wanneer hy Ga naar margenoot36 wederkomen sal van de bruyloft, op dat als hy komt ende klopt, sy hem terstont mogen open doen. | |
37Saligh zijn die dienstknechten, welcke de Heere als hy komt sal waeckende vinden: Voorwaer ick segge u, dat hy hem sal omgorden, ende salse doen aensitten, ende bykomende sal hy haer dienen. | |
38Ga naar margenootx Ende so hy komt inde tweede Ga naar margenoot37 [nacht-]waecke, ende komt in de derde waecke, ende vindtse alsoo, salich zijn de selve dienstknechten. | |
39Ga naar margenooty Maer weet dit, dat indien de Heere des huys geweten hadde in welcke uyre de dief soude komen, hy soude gewaeckt hebben, ende en soude sijn huys niet hebben laten door-graven. | |
40Ga naar margenootz Ghy dan zijt oock bereydt: want in welcke uyre ghy het niet en meynt, sal de Sone des menschen Ga naar margenoot38 komen. | |
41Ende Petrus seyde tot hem, Heere, seght ghy dese gelijckenisse tot ons, ofte oock tot allen? | |
42Ende de Heere seyde, Ga naar margenoota Wie is dan de getrouwe ende voorsichtige huys-besorger, dien de Heere over sijne dienstboden sal setten, om [haer] ter rechter tijdt Ga naar margenoot39 het bescheyden deel spijse te geven. | |
43Salich is de dienstknecht, welcken sijn heere, als hy komt, sal vinden also doende. | |
44Waerlick ick segge u lieden, dat hy hem over alle sijne goederen setten sal. | |
45Maer indien de selve dienstknecht in sijn herte soude seggen, Mijn heere vertoeft te komen, ende soude beginnen de knechten ende de dienstmaechden te slaen, ende te eten ende te drincken, ende droncken te worden, | |
46So sal de Heere des selven dienstknechts komen ten dage, in welcken hy hem niet en verwacht, ende ter uyre die hy niet en weet: ende sal hem Ga naar margenoot40 afscheyden, ende sal sijn deel setten met den Ga naar margenoot41 ontrouwen. | |
47Ga naar margenootb Ende die dienstknecht welcke geweten heeft den wille sijns heeren, ende [sich] niet en bereydt, noch na sijnen wille gedaen en heeft, die sal met vele [slagen] geslagen worden. | |
48Maer die [de selve] niet geweten en heeft, ende gedaen heeft [dingen] die slagen weerdigh zijn, die sal met weynige [slagen] geslagen worden. Ende een yegelick dien veel gegeven is, van dien sal veel geeyscht worden: ende Ga naar margenoot42 dien men veel vertrouwt heeft, van dien salmen overvloediger eysschen. | |
49Ick ben gekomen om Ga naar margenoot43 vyer op de aerde te werpen: ende Ga naar margenoot44 wat wil ick indien het alreede ontsteken is? | |
50Ga naar margenootc Maer ick moet met eenen Ga naar margenoot45 doop gedoopt worden: ende hoe worde ick Ga naar margenoot46 geperst, tot dat het volbracht zy? | |
51Ga naar margenootd Meynt ghy dat ick gekomen ben om vrede te geven op de aerde? Neen, segge ick u, Ga naar margenoote maer veeleer verdeeltheyt. | |
52Want van nu aen sullender vijve in een huys verdeelt zijn, dry tegen twee, onde twee tegen dry. | |
53De vader sal tegen den sone verdeelt zijn, ende de sone tegen den Vader: de moeder tegen de dochter, ende de dochter tegen de moeder: de schoon-moeder tegen haer schoon-dochter, ende de schoon-dochter tegen hare schoon-moeder. | |
54Ende hy seyde oock tot de scharen, Ga naar margenootf Wanneer ghy een wolcke siet opgaen van het westen, terstont seght ghylieden, Daer komt regen: ende het geschiet alsoo. | |
55Ende wanneer ghy den zuyden wint [siet] waeyen, so seght ghy, Daer sal hitte zijn: ende het geschiet. | |
56Ghy geveynsde, Ga naar margenoot47 het aenschijn der aerde ende des hemels weet ghy te Ga naar margenoot48 beproeven: ende hoe en beproeft ghy Ga naar margenoot49 desen tijdt niet? | |
58Ga naar margenootg Want als ghy henen gaet met uwe wederpartye voor de Overheyt, so doet neersticheyt op den wegh om van hem Ga naar margenoot51 verlost te worden, op dat hy misschien u niet voor den rechter en trecke, ende de rechter u den Ga naar margenoot52 gerechts-dienaer over levere, ende de gerechts-dienaer u inde gevanckenisse werpe. | |
59Ick segge u, ghy en sult van daer geensins uytgaen, tot dat ghy oock het laetste Ga naar margenoot53 pennincksken betaelt sult hebben. |
|