Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Christus schrijft sijnen discipelen een formulier voor, om te bidden. 5 ende leert door de gelijckenissen van een Vriendt, ende van een Vader, datse sullen verhoort worden, die in't gebedt volherden. 14 Werpt eenen stommen duyvel uyt, ende wederspreeckt de lasteringe der gene die seyden dat hy sulcks door Beelzebul dede. 24 Verhaelt des menschen elendigen staet, in welcken de onreyne geest weder in keert. 27 Een vrouwe prijst salich den buyck die Christum gedragen heeft. 29 Christus betuyght dat den Ioden het teecken Ione sal gegeven worden. 31 Stelt tegen hare hartneckicheyt het exempel der Coninginne van't Zuyden, ende der Nineviten. 33 Leert door gelijckenisse van een keerse, datmen het licht des Euangeliums niet en moet verbergen. 37 Bestraft der Pharizeen ende Schrift-geleerden geveynstheyt, eergiericheyt, ende wreetheyt tegen alle Propheten ende Apostelen, ende dreyght haer de straffe Godts. 53 waer op de Pharizeen hem nieuwe lagen leggen. | |
1ENde het geschiedde, doe hy in een seker plaetse was biddende, als hy ophielt, dat een van sijne discipelen tot hem seyde, Heere, Ga naar margenoot1 leert ons bidden, gelijck oock Ioannes sijne discipelen geleert heeft. | |
2Ende hy seyde tot haer, Ga naar margenoota Wanneer ghy biddet, soo segget: Ga naar margenoot2 Onse Vader, die in de hemelen [zijt], uwen name worde geheylight: uw' Coninckrijcke kome: uwen wille geschiede, gelijck inden hemel, [alsoo] oock op der aerden. | |
4Ende vergeeft ons onse sonden: want oock wy vergeven eenen yegelicken die ons schuldigh is. Ende en leydt ons niet in versoeckinge, maer verlost ons van den boosen. | |
5Ende hy seyde tot haer, Wie van u sal eenen vrient hebben, ende sal Ga naar margenoot5 ter midder-nacht tot hem gaen, ende tot hem seggen, Vrient leent my dry brooden: | |
6Overmits mijn vriendt Ga naar margenoot6 van de reyse tot my gekomen is, ende ick en hebbe niet dat ick hem voorsette: | |
7Ende dat die van binnen antwoordende soude seggen, Doet my geen moeyte aen: de deure is nu gesloten, ende mijne kinderen zijn met my Ga naar margenoot7 inde slaep-camer: ick en kan niet opstaen, om u te geven. | |
8Ick segge u lieden, hoe wel hy niet en soude opstaen ende hem geven, om dat hy sijn vriendt is, nochtans om sijne Ga naar margenoot8 onbeschaemtheyts wille, sal hy opstaen, ende hem geven Ga naar margenoot9 so veel als hy'er behoeft. | |
[Folio 35r]
| |
9Ende ick segge u lieden, Ga naar margenootb Ga naar margenoot10 Biddet, ende u sal gegeven worden: soecket, ende ghy sult vinden: kloppet, ende u sal open gedaen worden. | |
10Want een yegelick die bidt, die ontfanght: ende die soeckt, die vindt: ende die klopt, dien sal open gedaen worden. | |
11Ga naar margenootc Ende wat vader onder u, dien de sone om broodt bidt, sal hem eenen steen geven? Of oock om eenen visch, sal hem voor eenen visch een slange geven? | |
12Ofte so hy oock om een ey soude bidden, sal hy hem een scorpioen geven? | |
13Indien dan ghy die boos zijt, weet uwe kinderen goede gaven te geven, hoe veel te meer sal de Ga naar margenoot11 hemelsche Vader den heyligen Geest geven den genen die hem bidden? | |
14Ga naar margenootd Ende hy wierp eenen duyvel uyt, ende die Ga naar margenoot12 was stom. Ende het geschiedde, als de duyvel uytgevaren was, dat de stomme sprack, ende de scharen verwonderden haer. | |
15Maer sommige van haer seyden, Ga naar margenoote Hy werpt de duyvelen uyt door Ga naar margenoot13 Beelzebul den oversten der duyvelen. | |
16Ende andere [hem] versoeckende, Ga naar margenootf Ga naar margenoot14 begeerden van hem een teecken Ga naar margenoot15 uyt den hemel. | |
17Maer hy kennende hare Ga naar margenoot16 gedachten, seyde tot haer, Ga naar margenootg Een yeder Coninckrijck dat tegen hem selven verdeelt is, wort verwoest: ende Ga naar margenoot17 een huys tegen hem selven [verdeelt zijnde], valt. | |
18Indien nu oock de Saten tegen hem selven verdeelt is, hoe sal sijn rijck bestaen? Dewijle ghy seght, dat ick door Beelzebul de duyvelen uytwerpe. | |
19Ende indien ick door Beelzebul de duyvelen uytwerpe, door wien werpense uwe Ga naar margenoot18 sonen uyt? Daerom sulle dese uwe Ga naar margenoot19 rechters zijn. | |
20Maer indien ick door Ga naar margenoot20 den vinger Godts de duyvelen uytwerpe, so is dan het Coninckrijck Godts tot u gekomen. | |
21Wanneer een stercke gewapende sijn Ga naar margenoot21 hof bewaert, so is Ga naar margenoot22 [al] wat hy heeft in Ga naar margenoot23 vrede. | |
22Ga naar margenooth Maer als een daer over komt, die stercker is dan hy, ende hem overwint, die neemt sijne geheele wapen-rustinge, daer hy op vertrouwde, ende deelt sijnen Ga naar margenoot24 roof uyt. | |
23Ga naar margenooti Wie Ga naar margenoot25 met my niet en is, die is tegen my: ende wie met my niet en vergadert, die verstroyt. | |
24Ga naar margenootk Ga naar margenoot26 Wanneer de onreyne geest van den mensche uytgevaren is, so gaet hy door Ga naar margenoot27 dorre plaetsen, soeckende ruste: ende die niet vindende, seght hy, Ick sal wederkeeren in mijn huys daer ick uytgevaren ben. | |
26Dan gaet hy henen, ende neemt met hem seven andere geesten, booser dan hy selve is: ende ingegaen zijnde woonen sy aldaer: Ga naar margenootl ende het laetste van dien mensche wort erger dan het eerste. | |
27Ende het geschiedde, als hy dese dingen sprack, dat een seker vrouwe de stemme verheffende uyt de schare, tot hem seyde, Saligh is de buyck die u gedragen heeft, ende de borsten, die ghy hebt gesogen. | |
28Maer hy seyde, Ga naar margenootm Ga naar margenoot29 Ia saligh zijn de gene die het woort Godts hooren, ende dat selve bewaren. | |
29Ende als de scharen dicht by een vergaderden, begon hy te seggen, Dit is een boos geslachte: het versoeckt een teecken, ende haer en sal geen teecken gegeven worden, dan Ga naar margenootn het teken Ione der propheten. | |
30Want Ga naar margenoot30 gelijck Ionas den Nineviten een teecken geweest is, alsoo sal oock de Sone des menschen zijn desen geslachte. | |
31De Coninginne van het Zuyden sal opstaen in het oordeel met de mannen van dit geslachte, ende salse Ga naar margenoot31 veroordelen: Ga naar margenooto want sy is gekomen Ga naar margenoot32 van de eynden der aerde, om te hooren de wijsheyt Salomons, ende siet, Ga naar margenoot33 meer dan Salomon is hier. | |
32De mannen van Nineve sullen opstaen in het oordeel met dit geslachte, ende sullen 't selve veroordeelen: Ga naar margenootp want sy hebben haer bekeert op de predikinge Ione; ende siet, meer dan Ionas is hier. | |
33Ga naar margenootq Ende niemandt die een keerse ontsteeckt, set [die] in't verborgen, noch onder een koren-mate: maer op eenen kandelaer, op dat de gene die inkomen Ga naar margenoot34 het licht sien mogen. | |
34Ga naar margenootr De keerse des lichaems is de ooge. Wanneer dan uwe ooge eenvoudich is, so is oock uw' geheel lichaem Ga naar margenoot35 verlicht: maer so sy boos is, so is oock uw' [geheel] lichaem duyster. | |
36Indien dan uw' lichaem geheel verlicht is, niet hebbende eenich deel dat duyster is, so sal't Ga naar margenoot37 geheel verlicht zijn, gelijck wanneer de keerse met het schijnsel u verlichtet. | |
37Als hy nu [dit] sprack, Ga naar margenoot38 badt hem een seker Phariseus, dat hy by hem het middach-mael wilde eten: ende ingegaen zijnde sat hy aen. | |
38Ende de Phariseus [dat] siende verwonderde hem, Ga naar margenoots dat hy niet eerst voor het middachmael hem Ga naar margenoot39 gewasschen hadde. | |
39Ende de Heere seyde tot hem, Ga naar margenoott Nu ghy Phariseen, ghy reynight het buytenste des drinck-bekers ende des schotels: Ga naar margenootv maer Ga naar margenoot40 het binnenste van u is vol van roof ende boosheyt. | |
40Ghy onverstandige, die het buytenste heeft gemaeckt, en heeft hy oock niet het binnenste gemaeckt? | |
41Ga naar margenootx Doch geeft tot aelmoessen het gene Ga naar margenoot41 daer in is: ende siet, Ga naar margenoot42 alles is u reyn. | |
42Ga naar margenooty Maer wee u Phariseen, want ghy Ga naar margenoot43 vertient munte ende ruyte, ende Ga naar margenoot44 alle moes-kruydt, ende Ga naar margenootz ghy gaet voorby Ga naar margenoot45 het oordeel ende de liefde Godts. Dit moestmen doen, ende het ander niet nalaten. | |
43Ga naar margenoota Wee u Phariseen, want ghy bemint Ga naar margenoot46 het voor-gestoelte in de Synagogen, ende de begroetingen op de merckten. | |
44Ga naar margenootb Wee u ghy Schriftgeleerde ende Phariseen, ghy geveynsde: want ghy zijt gelijck de graven die Ga naar margenoot47 niet openbaer en zijn, ende de menschen die daer over wandelen Ga naar margenoot48 en weten't niet. | |
45Ende een van de Ga naar margenoot49 Wet-geleerde antwoordende seyde tot hem, Meester, als ghy dese dingen seght, so doet ghy oock ons smaetheyt aen. | |
46Ga naar margenootc Doch hy seyde, Wee oock u Wet-geleerde, want ghy belastet de menschen met lasten swaer om dragen, ende selve en raeckt ghy die lasten niet aen met een van uwe vingeren. | |
47Ga naar margenootd Wee u, want ghy bouwet de graven der Phropheten, ende uwe vaders hebben de selve gedoodt. | |
[Folio 35v]
| |
48So getuyght ghy dan Ga naar margenoot50 dat ghy mede behagen hebt aen de wercken uwer vaderen: want sy hebbense gedoodt, ende ghy Ga naar margenoot51 bouwet hare graven. | |
49Daerom oock Ga naar margenoot52 de wijsheyt Godts Ga naar margenoot53 seght. Ga naar margenoote Ick sal Propheten ende Apostelen tot haer senden, ende van dien sullen sy [sommige] dooden, ende [sommige] sullen sy uyt jagen: | |
50Op dat van Ga naar margenoot54 dit geslachte afge-eyscht werde het bloedt van alle de Propheten, dat vergoten is van de grontlegginge der werelt af. | |
51Ga naar margenootf Van het bloedt Abels Ga naar margenootg tot het bloedt Ga naar margenoot55 Zacharie, die gedoodt is tusschen den altaer ende Ga naar margenoot56 het huys [Godts]: ja segge ick u, het sal afge-eyscht worden van dit geslachte. | |
52Ga naar margenooth Wee u ghy Wetgeleerde, want ghy hebt Ga naar margenoot57 den sleutel der kennisse wechgenomen: ghy selve en zijt niet ingegaen, ende die ingingen hebt ghy verhindert. | |
53Ende als hy dese dingen tot haer seyde, begonden de Schriftgeleerde ende Phariseen Ga naar margenoot58 hard aen te houden, ende hem van vele dingen Ga naar margenoot59 te doen spreken: | |
54Hem lagen leggende, ende soeckende yet uyt sijnen mont te bejagen, op dat sy hem beschuldigen mochten. |
|