Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Christus voorseght de verwoestinge des tempels, ende der stadt Ierusalem. 5 Daer by voegende de swaricheden ende teeckenen, die voor ende ontrent de selve souden geschieden. 10 ende vertroost tusschen beyden de sijne met den geluckigen voortganck des Euangeliums, ende met den bystant des H. Geests, haer vermanende tot volstandicheyt. 14 Hy wijstse op de Prophetie Daniels, ende raedt haer in tijdts te vluchten, om die groote elende te ontgaen. 21 waerschouwt tegen de verleydinge ende mirakelen der valscher Christi, ende Propheten. 24 Beschrijft voorders de teeckenen van het eynde der werelt, ende sijne toekomste ten oordeel, waer van de dagh alleen den Vader bekent is. 33 ende vermaent daerom tot gestadigh waecken ende bidden. | |
1ENde als hy Ga naar margenoota uyt den Tempel Ga naar margenoot1 ginck, seyde een van sijne Discipelen tot hem, Meester, siet Ga naar margenoot2 hoedanige steenen, ende hoedanige gebouwen! | |
2Ende Iesus antwoordende seyde tot hem, Siet ghy dese groote gebouwen? Ga naar margenootb Daer en sal niet [eenen] Ga naar margenoot3 steen op den [anderen] steen gelaten worden, die niet Ga naar margenoot4 afgebroken en sal worden. | |
3Ga naar margenootc Ende als hy geseten was op den olijfberch tegen den Tempel over, vraeghden hem Petrus, ende Iacobus, ende Ioannes, ende Andreas Ga naar margenoot5 alleen. | |
4Ga naar margenootd Seght ons wanneer sullen Ga naar margenoot6 dese dingen zijn? ende welck is het teecken wanneer dese dingen alle voleyndight sullen worden? | |
5Ende Iesus haer antwoordende begon te seggen, Ga naar margenoote Siet toe dat u niemant en verleyde. | |
[Folio 24v]
| |
6Want vele sullen komen Ga naar margenootf Ga naar margenoot7 onder mijnen Name, seggende, Ick ben [de Christus], ende sullen vele verleyden. | |
7Ende wanneer ghy sult hooren van oorlogen, ende geruchten van oorlogen, soo en wort niet verschrickt: want [dit] moet geschieden. Maer noch en is het eynde niet. | |
8Ga naar margenootg Want het [een] volck sal tegen het [ander] volck opstaen, ende het [een] Coninckrijck tegen het [ander] Coninckrijck, ende daer sullen aerdbevingen zijn Ga naar margenoot8 in verscheyden plaetsen, ende daer sullen hongers-nooden wesen, ende beroerten. Dese dingen zijn [maer] beginselen der smerten. | |
9Ga naar margenooth Maer Ga naar margenoot9 siet ghy voor u selven toe: want sy sullen u overleveren inde Ga naar margenoot10 Raedsvergaderingen, ende in de Synagogen: Ghy sult geslagen worden, ende voor Stadthouders ende Coningen sult ghy gestelt worden, om mijnent wille, haer tot een getuygenisse. | |
10Ende het Euangelium moet eerst gepredickt worden onder alle de volcken. | |
11Ga naar margenooti Doch wanneer sy u leyden sullen om u over te leveren, Ga naar margenoot11 soo en zijt te voren niet besorght, wat ghy spreken sult, noch en bedenckt het niet: maer soo wat u in die uyre gegeven sal worden, dat spreeckt. Want ghy en zijt het niet die spreeckt, maer Ga naar margenoot12 de heylige Geest. | |
12Ga naar margenootk Ende de [een] broeder sal den [anderen] broeder overleveren tot den doot, ende de vader het kindt: ende de kinderen sullen op staen tegen de ouders, ende sullense Ga naar margenoot13 dooden. | |
13Ende ghy sult gehatet worden van Ga naar margenoot14 alle, om mijns naems wille: Ga naar margenootl maer wie volherden sal tot den eynde, die sal salich worden. | |
14Ga naar margenootm Wanneer ghy dan sult sien den Ga naar margenoot15 grouwel der verwoestinge, daer van door den Propheet Ga naar margenootn Daniel gesproken is, staende Ga naar margenoot16 daer het niet en behoort (die het leest die mercke daer op) Ga naar margenooto alsdan die in Iudea zijn, dat'se vlieden op de bergen. | |
15Ende die op Ga naar margenoot17 het dack is, en kome niet af in het huys, noch en gae niet in, om yet uyt sijn huys wech te nemen. | |
16Ende die Ga naar margenoot18 op den acker is, en keere niet weder Ga naar margenoot19 te rugge, om sijn kleedt te nemen. | |
17Maer wee den bevruchten ende den soogenden [vrouwen] in die dagen. | |
18Doch biddet dat uwe vlucht niet en geschiede des winters. | |
19Want Ga naar margenoot20 die dagen sullen sulcke verdruckinge zijn, welcker gelijcke niet geweest en is van den beginne Ga naar margenoot21 der schepselen, die Godt geschapen heeft, tot nu toe, noch oock niet zijn en sal. | |
20Ende indien de Heere de dagen niet Ga naar margenoot22 vercort en hadde, geen vleesch en soude behouden worden: maer om der uytvercorenen wille, die hy heeft uytvercoren, heeft hy de dagen vercort. | |
21Ga naar margenootp Ende alsdan so yemandt tot u lieden sal seggen, Siet hier is de Christus: ofte siet, hy is daer, en gelooft het niet. | |
22Ga naar margenootq Want daer sullen valsche Christi, ende valsche Propheten opstaen, ende sullen teeckenen ende wonderen Ga naar margenoot23 doen, om te verleyden, indien het mogelick waere, oock de uytvercorene. | |
23Maer ghy lieden siet toe: Siet, ick hebbe u alles voorsegt. | |
24Ga naar margenootr Maer in die dagen, Ga naar margenoot24 na die verdruckinge, sal de Sonne verduystert worden, ende de Mane en sal haer schijnsel niet geven. | |
25Ende de sterren des hemels sullen daer uyt vallen, ende de crachten die in de hemelen [zijn], sullen Ga naar margenoot25 beweeght worden. | |
26Ga naar margenoots Ende alsdan sullen Ga naar margenoot26 sy den Sone des menschen sien, komende in de wolcken, met Ga naar margenoot27 groote cracht ende heerlickheyt. | |
27Ende alsdan sal hy sijne Engelen uytsenden, ende sal sijne uytvercorene by een vergaderen Ga naar margenoot28 uyt de vier winden, van het uyterste der aerden, tot het uyterste des hemels. | |
28Ga naar margenoott Ende leert van den vijgeboom dese gelijckenisse: wanneer nu sijnen tack Ga naar margenoot29 teer wort, ende de bladeren uytspruyten, so weet ghy dat de Somer na by is. | |
29Alsoo oock ghy, wanneer ghy dese dingen sult sien geschieden, so weet dat Ga naar margenoot30 [het] na by voor de deure is. | |
30Voorwaer ick segge u, dat Ga naar margenoot31 dit geslachte niet en sal Ga naar margenoot32 voorby gaen, tot dat alle dese dingen sullen geschiet zijn. | |
31Ga naar margenootv De hemel ende de aerde sullen Ga naar margenoot33 voorby gaen, maer mijne woorden en sullen geensins Ga naar margenoot34 voorby gaen. | |
32Ga naar margenootx Maer van dien dagh ende die uyre en weet niemandt, noch de Engelen die in den hemel zijn, Ga naar margenoot35 noch de Sone, dan de Vader. | |
34Ga naar margenoot36 Gelijck een mensche buyten landts reysende, sijn huys verliet, ende sijnen dienstknechten Ga naar margenoot37 macht gaf, ende elck sijn werck, ende den deur-wachter geboot dat hy soude waecken. | |
35So waeckt dan (want ghy en weet niet wanneer de heere des huys komen sal, [des avondts] late, ofte ter middernacht, ofte met het hanen-gekraey, ofte in den morgenstondt) | |
36Op dat hy niet onvoorsiens en come, ende u slapende vinde. | |
|