Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 De gelijckenisse van een bruyloft, tot welcke de eerst-genoodde weygerden te komen. 8 ende worden daerom andere in hare plaetse genoodt. 11 onder dewelcke een, verschijnende sonder bruylofts-kleedt, uytgeworpen wort. 15 Christus antwoort op de vrage der Phariseen ende Herodianen, of men den Keyser mach schattinge geven. 23 Op de vrage der Sadduceen vande vrouwe die seven mannen gehadt hadde: ende hy bewijst tegen haer de opstandinge uyt den dooden. 35 verklaert welck het grootste gebodt inde wet zy. 41 ende dat de Messias niet alleen Davids sone, maer oock sijn heere is. | |
1ENde Iesus antwoordende sprack tot haer wederom door gelijckenissen, seggende, | |
2Ga naar margenoota Het Coninckrijck der hemelen Ga naar margenoot1 is gelijck Ga naar margenoot2 een seker Coninck, die sijnen sone een Ga naar margenoot3 bruyloft bereydt hadde. | |
3Ende sondt sijne Ga naar margenoot4 dienstknechten uyt om de Ga naar margenoot5 genoodde ter bruyloft Ga naar margenoot6 te roepen, ende sy en wilden niet comen. | |
4Wederom sondt hy Ga naar margenoot7 andere dienstknechten uyt, seggende, segt den genoodden, Siet, ick hebbe mijn middachmael bereydt, mijn ossen, ende de gemeste [beesten] zijn geslachtet, ende alle dingen zijn Ga naar margenoot8 gereedt, comt tot de bruyloft. | |
5Maer sy [sulcks] niet achtende zijn henen gegaen, dese tot sijnen acker, gene tot sijne coopmanschap. | |
6Ende de andere grepen sijne dienstknechten, deden [haer] smaetheyt aen, ende dooddense. | |
7Als nu de Coninck [dat] hoorde, wiert hy toornich, ende sijne Ga naar margenoot9 crijchs-heyren sendende heeft die dootslagers vernielt, ende hare stadt in brandt gesteken. | |
8Doe seyde hy tot sijne dienstknechten, De bruyloft is wel bereydt, doch de genoodde en waren’t Ga naar margenoot10 niet weerdich. | |
9Daerom gaet op de Ga naar margenoot11 uytgangen der wegen, ende Ga naar margenoot12 soo vele als ghyder sult vinden, roept’se tot de bruyloft. | |
10Ende de selve dienstknechten uytgaende op de wegen, vergaderden alle die sy vonden, beyde quade ende goede, ende de bruyloft wiert vervult met aensittende [gasten]. | |
11Ende als de Coninck ingegaen was om de aensittende [gasten] te Ga naar margenoot13 oversien, sach hy aldaer een mensche niet gecleedt [zijnde] met een Ga naar margenoot14 bruylofts-kleedt. | |
12Ende seyde tot hem, Ga naar margenoot15 Vrient, hoe zijt ghy hier ingecomen, geen bruylofts-kleet [aen] hebbende? Ende hy Ga naar margenoot16 verstomde. | |
13Doe seyde de Coninck tot Ga naar margenoot17 de dienaers, Bindet sijne handen ende voeten, neemt hem wech, ende werpt [hem] uyt in de Ga naar margenoot18 buytenste duysternisse: Ga naar margenootb Daer sal zijn weeninge ende knersinge der tanden. | |
[Folio 12v]
| |
15Ga naar margenootd Doe gingen de Phariseen henen ende hielden t’samen raedt, hoe sy hem verstricken souden Ga naar margenoot20 in [sijne] reden. | |
16Ende sy sonden uyt tot hem hare discipelen met de Ga naar margenoot21 Herodianen, seggende, Meester, wy weten dat ghy waerachtich zijt, ende den wech Godts inder waerheyt leert, ende na niemandt en vraeght: want ghy en siet den Ga naar margenoot22 persoon der menschen niet aen. | |
17Segt ons dan, Wat dunckt u? is het geoorloft den Keyser Ga naar margenoot23 schattinge te geven ofte niet? | |
18Maer Iesus bekennende hare boosheyt, seyde, | |
19Ghy geveynsde, wat versoeckt ghy my? Toont my den Ga naar margenoot24 schattingh-penninck. Ende sy brachten hem eenen penninck. | |
20Ende hy seyde tot haer, Wiens is dit beeldt ende het opschrift? | |
21Sy seyden tot hem, Des Keysers. Doe seyde hy tot haer, Ga naar margenoote Geeft dan den Keyser dat des Keysers is, ende Gode dat Godts is. | |
22Ende sy dit hoorende verwonderden haer: ende hem verlatende, zijn sy wech gegaen. | |
23Ga naar margenootf Te dien selven dage quamen tot hem de Ga naar margenoot25 Sadduceen, die seggen datter geen opstandinge en is, ende vraeghden hem, | |
24Seggende, Meester, Ga naar margenootg Moses heeft gesegt, Indien yemant sterft geen Ga naar margenoot26 kinderen hebbende, so sal sijnen broeder des selven wijf Ga naar margenoot27 trouwen, ende sijnen broeder zaet verwecken. | |
25Nu waren daer by ons seven broeders, ende de eerste [een wijf] getrouwt hebbende, sterf, ende dewijle hy geen zaet en hadde, so liet hy sijn wijf voor sijnen broeder. | |
27Ten laetsten na allen is oock de vrouwe gestorven. | |
28Inde opstandinge dan, wiens wijf sal sy wesen van die seven? want sy hebbense alle gehadt. | |
29Maer Iesus antwoordde ende seyde tot haer, Ghy dwaelt, niet wetende de Schriften, noch de cracht Godts. | |
30Want inde opstandinge en Ga naar margenoot29 nemen sy niet ten houwelicke, noch en Ga naar margenoot30 worden niet ten houwelicke uytgegeven: Ga naar margenooth maer sy zijn Ga naar margenoot31 als Engelen Godts inden hemel. | |
31Ende wat aengaet de opstandinge der dooden, en hebt ghy niet gelesen ’t gene van Godt tot u lieden gesproken is, die daer segt, | |
32Ga naar margenooti Ick ben Ga naar margenoot32 de Godt Abrahams, ende de Godt Isaacs, ende de Godt Iacobs? Godt en is niet een Godt der doode maer der levende. | |
34Ga naar margenootl Ende de Phariseen gehoort hebbende dat hy den Sadduceen den mont gestopt hadde, zijn te samen by een vergadert. | |
35Ga naar margenootm Ende een uyt haer, [zijnde] een Wet-geleerde, heeft gevraeght, hem versoeckende, ende seggende, | |
37Ende Iesus seyde tot hem, Ga naar margenootn Ghy sult lief hebben den Heere uwen Godt met geheel uw’ herte, ende met geheel uwe ziele, ende met geheel uw’ Ga naar margenoot34 verstandt. | |
38Dit is het eerste, ende het groot gebodt. | |
39Ende het tweede desen gelijck, [is:] Ga naar margenooto Ghy sult uwen naesten lief hebben als u selven. | |
42Ende seyde, Wat dunckt u van Ga naar margenoot36 de Christus, Wiens sone is hy? Sy seyden tot hem, Davids [sone.] | |
43Hy seyde tot haer, Hoe noemt hem dan David Ga naar margenoot37 inden Geest, sijnen Heere, seggende, | |
44Ga naar margenootq De Heere heeft gesegt tot mijnen Heere, Sit aen mijne Ga naar margenoot38 rechter [handt], tot dat ick uwe vyanden sal geset hebben tot een voet-banck uwer voeten? | |
46Ende niemant en konde hem een woort antwoorden: noch niemant en durfde hem van dien dage aen [yet] meer vragen. |
|