Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 De Apostelen op den Sabbath ayren pluckende worden van Christo verantwoort. 9 Christus geneest een dorre handt op den Sabbath, ende verdedicht het selve. 14 Ontwijckt de lagen der Phariseen, ende geneest allerley kranckheden. 16 Verbiedt sulcks ruchtbaer te maken, om de prophetie Iesaiae te vervullen. 22 Werpt eenen Duyvel uyt eenen blinden ende stommen, ende wederlegt de lasteringen der Phariseen. 31 Spreeckt van de sonde inden H. Geest. 36 ende van de rekenschap die de mensche sal moeten geven van alle ydele woorden. 38 Geeft den Phariseen geen ander teecken als het teecken Ionae. 41 ende stelt tegen hare hardtneckicheyt het exempel der Niniviten ende der Coninginne uyt het zuyden. 43 Leert door gelijckenisse van uytgeworpene ende wederkomende onreyne geesten, hoe het haer gaen sal. 46 ende wie sijne rechte broeder, suster, ende moeder zijn. | |
1Ga naar margenoota IN dien tijt ginck Iesus op eenen Ga naar margenoot1 Sabbath-dach door het gezaeyde, ende sijne discipelen hadden honger, ende begonden ayren te plucken ende te eten. | |
2Ende de Phariseen [dat] siende seyden tot hem, Siet uwe Discipelen doen Ga naar margenootb dat niet en is geoorloft te doen, op Ga naar margenoot2 den Sabbath. | |
3Maer hy seyde tot haer, En hebt ghy niet gelesen wat David gedaen heeft, doe hem hongerde, ende haer die met hem [waren?] | |
4Hoe dat hy gegaen is in Ga naar margenoot3 het Huys Godts, ende de Ga naar margenootc Ga naar margenoot4 toon-brooden gegeten heeft, die hem niet geoorloft waren te eten, noch oock haer die met hem [waren], Ga naar margenootd maer den Priesteren alleen. | |
5Ga naar margenoote Of en hebt ghy niet gelesen in de Wet, dat de Priesters den Sabbath Ga naar margenoot5 ontheyligen in den Tempel, op de Sabbath-dagen, ende [nochtans] Ga naar margenoot6 ontschuldich zijn? | |
7Doch so ghy geweten haddet, wat het zy, Ga naar margenootg Ick wil barmherticheyt ende Ga naar margenoot8 niet offerande, ghy en sout de ontschuldige niet veroordeelt hebben. | |
8Ga naar margenooth Want de Sone des menschen is een Ga naar margenoot9 Heere oock van den Sabbath. | |
10Ende siet daer was een mensche, die een dorre hant hadde, ende sy vraechden hem, seggende, Ga naar margenootk Is ’t oock geoorloft op de Sabbath-dagen te genesen? (op dat sy hem mochten beschuldigen). | |
11Ende hy seyde tot haer, Wat mensche salder zijn onder u, die een schaep heeft, ende so dat selve op eenen Sabbath-dach Ga naar margenootl in een gracht valt, die het selve niet en sal aengrijpen ende uytheffen? | |
12Ga naar margenootm[m] Hoe veel Ga naar margenoot10 gaet nu een mensche een schaep te boven? Soo is ’t dan op de Sabbath-dagen geoorloft Ga naar margenoot11 wel te doen. | |
13Doe seyde hy tot dien mensche, Streckt uwe hant uyt; ende hy strecktese uyt, ende sy wert herstelt gesont gelijck de andere. | |
14Ga naar margenootn Ende de Phariseen uyt gegaen zijnde hielden t’ samen raet tegen hem, hoe sy hem Ga naar margenoot12 dooden mochten. | |
15Maer Iesus [dat] wetende Ga naar margenooto vertrock van daer, ende vele scharen volchden hem, ende hy genas’se alle. | |
[Folio 7r]
| |
17Op dat vervult soude worden ’t gene gesproken is door Iesaiam den Propheet, seggende, | |
18Ga naar margenootq Siet mijnen Ga naar margenoot11 knecht, welcken ick verkoren hebbe, mijnen beminden, in welcken mijn ziele een welbehagen heeft. Ick sal mijnen Geest op hem leggen, ende hy sal het Ga naar margenoot12 oordeel den heydenen verkondigen. | |
19Hy en sal niet twisten, noch Ga naar margenoot13 roepen, noch daer en sal niemant sijne stemme op de straten hooren. | |
20Ga naar margenoot14 Het Ga naar margenoot15 gekroockte riet en sal hy niet verbreken, ende het roockende Ga naar margenoot16 lemmet en sal hy niet uytblusschen, tot dat hy Ga naar margenoot17 het oordeel sal Ga naar margenoot18 uytbrengen tot overwinninge. | |
21Ende in sijnen Name sullen de Heydenen hopen. | |
22Ga naar margenootr Doe wiert tot hem gebracht een van den Duyvel beseten, [die] Ga naar margenoot19 blint ende stom [was,] ende hy genas hem, alsoo dat de blinde ende stomme, beyde sprack ende sach. | |
23Ende alle de scharen ontsetteden haer, ende seyden, Ga naar margenoots Is niet dese de Sone Davids? | |
24Maer de Phariseen [dit] gehoort hebbende seyden, Ga naar margenoott Dese en werpt de Duyvelen niet uyt, dan door Ga naar margenoot20 Beelzebul, den oversten der Duyvelen. | |
25Doch Iesus kennende hare gedachten, seyde tot haer, Een yeder Coninckrijck, dat tegen hem selven verdeelt is, wort verwoest: ende een yeder stadt, ofte huys, dat tegen hem selven verdeelt is, en sal niet bestaen. | |
26Ende indien de Satan den Satan uytwerpt, so is hy tegen hem selven verdeelt: hoe sal dan sijn rijck bestaen? | |
27Ende indien ick door Beelzebul de Duyvelen uytwerpe, door wien werpense dan uwe Ga naar margenoot21 sonen uyt? Daerom sullen die uwe rechters zijn. | |
28Maer indien ick door den Geest Gods de Duyvelen uytwerpe, so is dan het Coninckrijck Gods tot u gekomen. | |
29Ofte hoe can yemant in’t huys eens stercken in komen, ende sijne Ga naar margenoot22 vaten ontrooven, ten sy dat hy eerst den stercken gebonden hebbe, ende alsdan sal hy sijn huys berooven. | |
30Wie met my niet en is, die is tegen my: ende wie met my niet en vergadert, die verstroyt. | |
31Ga naar margenootv Daerom segge ick u, alle sonde ende lasteringe sal den menschen Ga naar margenoot23 vergeven worden: maer de lasteringe Ga naar margenoot24 tegen den Geest en sal den menschen Ga naar margenoot25 niet vergeven worden. | |
32Ga naar margenootx Ende so wie [eenich] woort gesproken sal hebben tegen den Sone des menschen, het sal hem vergeven worden: Ga naar margenooty maer so wie tegen den heyligen Geest sal gesproken hebben, het en sal hem niet vergeven worden, Ga naar margenoot26 noch in dese eeuwe noch inde toekomende. | |
33Ga naar margenootz Ofte Ga naar margenoot27 maeckt den boom goet, ende sijne vrucht goet: ofte maeckt den boom Ga naar margenoot28 quaet ende sijne vrucht quaet. Want uyt de vrucht wort de boom gekent. | |
34Ga naar margenoota Ghy adderen gebroetsels, hoe kondt ghy goede dingen spreken daer ghy boos zijt, Ga naar margenootb want uyt den overvloet des herten spreeckt de mont. | |
35De goede mensche brengt goede dingen voort uyt den goeden schat des herten, ende de boose mensche brengt boose dingen voort uyt den boosen schat. | |
36Maer ick segge u, Ga naar margenootc dat van elck Ga naar margenoot29 ydel woort ’t welck de menschen sullen gesproken hebben, sy van ’t selve sullen rekenschap geven Ga naar margenootd in den dage des oordeels. | |
37Ga naar margenoote Want uyt uwe woorden sult ghy Ga naar margenoot30 gerechtveerdicht worden, ende uyt uwe woorden sult ghy veroordeelt worden. | |
38Ga naar margenootf Doe antwoordden sommige der Schriftgeleerde ende Phariseen, seggende, Meester wy wilden van u [wel] een teecken sien. | |
39Maer hy antwoordde ende seyde tot haer, Het boos ende Ga naar margenoot31 overspelich geslachte versoeckt een teecken, ende haer en sal geen teecken gegeven worden, dan het teecken Ione des Propheten. | |
40Ga naar margenootg Want gelijck Ionas drie dagen ende drie nachten was in den buyck des walvischs, alsoo sal de Sone des menschen Ga naar margenoot32 drie dagen ende drie nachten wesen in het Ga naar margenoot33 herte der aerden. | |
41Ga naar margenooth De mannen van Ninive sullen opstaen in het oordeel met dit geslachte, ende sullen ’t selve Ga naar margenoot34 veroordeelen: want sy hebben haer bekeert Ga naar margenooti op de predikinge Ione. Ende siet, meer dan Ionas is hier. | |
42Ga naar margenootk De Coninginne van ’t Ga naar margenoot35 Zuyden sal opstaen in het oordeel met dit geslachte ende ’t selve veroordeelen: want sy is gekomen van de Ga naar margenoot36 eynden der aerde, om te hooren de wijsheyt Salomons. Ende siet, meer dan Salomon is hier. | |
43Ga naar margenootl Ende wanneer de onreyne geest van den mensche uyt gegaen is, so gaet hy door Ga naar margenoot37 dorre plaetsen, soeckende ruste, ende en vintse niet. | |
44Dan segt hy, Ick sal wederkeeren in mijn huys, van waer ick uytgegaen ben: ende komende vint hy het ledich, met besemen gekeert, ende Ga naar margenoot38 verciert. | |
45Dan gaet hy henen ende neemt met hem Ga naar margenoot39 seven andere geesten booser dan hy selve, Ga naar margenootm ende ingegaen zijnde woonense aldaer, ende het laetste des selven mensches wort erger dan het eerste. Ga naar margenoot40 Alsoo sal het oock met dit boos geslachte zijn. | |
46Ga naar margenootn Ende als hy noch tot de scharen sprack, siet sijne moeder ende Ga naar margenoot41 broeders stonden buyten, soeckende hem te spreken. | |
47Ende yemant seyde tot hem, Siet uwe moeder ende uwe broeders staen [daer] buyten, soeckende u te spreken. | |
48Maer hy antwoordende seyde tot den genen die hem [dat] seyde, Ga naar margenoot42 Wie is mijne moeder, ende wie zijn mijne broeders? | |
49Ende sijne hant uytstreckende over sijne Discipelen seyde, Siet mijne moeder ende mijne broeders. | |
50Ga naar margenooto Want so wie den wille mijns Vaders doet die in de hemelen is, de selve is mijn broeder, ende suster, ende moeder. |
|