Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Christus geeft sijnen Apostelen macht om wonderwercken te doen. 2 hare namen. 5 sendtse om te prediken onder het volck Israels. 8 Onderricht haer hoese haer tot de reyse schicken, ende hoese haer dragen sullen, tegen de gene die haer ontfangen ende niet ontfangen. 16 Wat haer voor swaricheyt ontmoeten sal, ende waermede sy haer in desen allen hebben te troosten. 32 Leert wat voor loon hebben te verwachten die hem stantvastelick belijden. 40 ende tegen sijne dienst-knechten weldadich zijn. | |
1Ga naar margenoota ENde sijne twaelf Discipelen tot hem geroepen hebbende, heeft haer Ga naar margenoot1 macht gegeven Ga naar margenoot2 over de onreyne geesten, om de selve uyt te werpen, ende om alle sieckte ende alle quale te genesen. | |
2De namen nu der twaelf Apostelen zijn dese: De Ga naar margenoot3 eerste, Simon gesegt Petrus, ende Andreas sijn broeder: Iacobus de [sone] Zebedei, ende Ioannes sijn broeder. | |
3Philippus ende Bartholomeus: Thomas ende Mattheus de Ga naar margenoot4 tollenaer: Iacobus de [sone] Alphei, ende Lebbeus toegenaemt Ga naar margenoot5 Thaddeus. | |
4Simon Ga naar margenoot6 Cananites, ende Iudas Ga naar margenoot7 Iscariotes, die hem oock Ga naar margenoot8 verraden heeft. | |
5Dese twaelve heeft Iesus uyt gesonden, ende haer bevel gegeven, seggende, Ghy en sult niet henen gaen op den wech der heydenen, noch ghy en sult niet ingaen in [eenige] stadt der Ga naar margenoot9 Samaritanen. | |
6Ga naar margenootb Maer gaet veel meer henen tot de verlorene schapen des huys Ga naar margenoot10 Israëls. | |
7Ende henen gaende Ga naar margenootc predickt, seggende, Het Coninckrijck der hemelen is nae by gekomen. | |
8Ga naar margenootd Geneest de Ga naar margenoot11 krancke, reynicht de melaetsche, weckt de doode op, werpt de Duyvelen uyt. Ga naar margenoote Ghy hebt het om niet ontfangen, geeft het om niet. | |
9Ga naar margenootf En Ga naar margenoot12 verkrijgt u noch gout, noch silver, noch koper [gelt] in uwe Ga naar margenoot13 gordels. | |
10Noch male tot den wech, noch Ga naar margenoot14 twee rocken, noch schoenen, noch staf. Ga naar margenootg Want de arbeyder is sijn voetsel weerdich. | |
11Ga naar margenooth Ende in wat stadt ofte vlecke ghy sult inkomen, ondersoeckt wie daer in Ga naar margenoot15 weerdich is: ende blijft aldaer tot dat ghy Ga naar margenoot16 [daer] uytgaet. | |
13Ende indien dat huys weerdich is, so kome uwen vrede over dat selve: maer in dien het niet weerdich en is, so keere uwen vrede weder tot u. | |
14Ga naar margenooti Ende so yemant u niet en sal ontfangen, noch uwe woorden hooren, uytgaende uyt dat huys, ofte uyt deselve stadt, Ga naar margenootk schuddet het Ga naar margenoot18 stof uwer voeten af. | |
15Ga naar margenootl Voorwaer segge ick u, Het sal Ga naar margenoot19 den lande van Sodoma ende Gomorra verdraechlicker zijn in den dagh des oordeels, dan de selve stadt. | |
16Ga naar margenootm Siet, ick sende u als schapen in’t midden der wolven: Zijt dan voorsichtich gelijck de slangen, ende Ga naar margenoot20 oprecht gelijck de duyven. | |
17Maer wacht u voor de menschen: Ga naar margenootn want sy sullen u overleveren in de Ga naar margenoot21 Raets-vergaderingen, en in hare Synagogen sullen sy u geesselen. | |
18Ga naar margenooto Ende ghy sult oock voor Ga naar margenoot22 Stadthouders ende Coningen geleydet worden, om mijnent wille, haer ende den heydenen tot getuygenisse. | |
[Folio 6r]
| |
en sult ghy niet Ga naar margenoot22 besorgt zijn, hoe of wat ghy spreecken sult. Want het sal u in de selve uyre gegeven worden, wat ghy spreecken sult. | |
20Want ghy en zijt niet die spreecket, maer [’t is] de Geest uwes Vaders, die in u spreeckt. | |
21Ga naar margenootq Ende de [eene] broeder sal den [anderen] broeder overleveren tot de doot, ende de Vader het kindt, ende de kinderen sullen opstaen tegen de ouders, ende sullense Ga naar margenoot23 dooden. | |
22Ende ghy sult van allen gehaetet worden om mijnen name, Ga naar margenootr maer die volstandich sal blijven tot den eynde, die sal salich worden. | |
23Ga naar margenoots Wanneer sy u dan in dese stadt vervolgen, vliedt in de andere: Want voorwa er segge ick u, ghy en sult [uwe reyse door] de steden Israëls niet ge-eyndicht hebben, of de Sone des menschen sal Ga naar margenoot24 gekomen zijn. | |
24Ga naar margenoott De discipel en is niet boven den meester, noch de dienstknecht boven sijnen heere. | |
25Het [zy] den discipel genoech, dat hy werde gelijck sijn meester, ende de dienstknecht gelijck sijn heere. Ga naar margenootv Indien sy den heere des huys Ga naar margenoot25 Beelzebul hebben geheeten, hoe veel te meer sijne huysgenooten? | |
26Ga naar margenootx En vreest dan haer niet: Ga naar margenooty want daer en is niet bedeckt, ’t welck niet en sal ontdeckt worden, ende verborgen, ’t welck niet en sal geweten worden. | |
27’T gene ick u segge in de duysternisse, segget in’t licht: ende ’t gene ghy hoort Ga naar margenoot26 in de oore, predickt dat Ga naar margenoot27 op de daken. | |
28Ga naar margenoota Ende en vreest u niet voor de gene die het lichaem dooden, ende de ziele niet en konnen dooden: Maer vreest veel meer hem, die beyde ziele ende lichaem kan verderven in de helle. | |
29En worden niet twee Ga naar margenoot28 muschkens om Ga naar margenoot29 een pennincksken verkocht? Ende niet een van desen en sal op de aerde vallen sonder uwen Vader. | |
31En vreest dan niet, ghy gaet vele muschkens te boven. | |
32Ga naar margenootc Een yegelick dan die my belijden sal voor de menschen, dien sal ick oock Ga naar margenoot30 belijden voor mijnen Vader die in de hemelen [is]. | |
33Maer so wie my verloochent sal hebben voor de menschen, dien sal ick oock verlochenen voor mijnen Vader, die inde hemelen [is]. | |
34Ga naar margenootd En meynt niet dat ick gekomen ben om vrede te brengen op de aerde: Ick en ben niet gekomen om vrede te brengen, maer het Ga naar margenoot31 sweerdt. | |
35Ga naar margenoote Want ick ben gekomen om den mensche tweedrachtich te maken tegen sijnen vader, ende de dochter tegen hare moeder, ende de Ga naar margenoot32 schoon-dochter tegen hare schoon-moeder. | |
36Ga naar margenootf Ende sy [sullen] des menschen vyanden [worden], die sijne huysgenooten [zijn]. | |
37Ga naar margenootg Die vader of moeder liefheeft boven my, en is mijns niet weerdich: ende die sone ofte dochter lief heeft boven my, en is mijns niet weerdich. | |
38Ga naar margenooth Ende die sijn cruyce niet [op hem] en neemt, ende my nae en volcht, en is mijns niet weerdich. | |
39Ga naar margenooti Die sijne Ga naar margenoot33 ziele vindt, sal [de] selve verliesen: ende die sijn ziele sal verloren hebben om mynent wille, sal de selve vinden. | |
40Ga naar margenootk Die u ontfangt, ontfangt my: ende die my ontfangt, ontfangt hem, die my gesonden heeft. | |
41Ga naar margenootl Die eenen Propheet ontfangt Ga naar margenoot34 inden naem eens Propheten, sal den loon eens Propheten ontfangen: ende die eenen rechtveerdigen ontfangt in den naem eens rechtveerdigen, sal den loon eens rechtveerdigen ontfangen. | |
42Ga naar margenootm Ende so wie een van dese Ga naar margenoot35 cleyne te drincken geeft alleenlijck Ga naar margenoot36 eenen beker coud [waters], inden name eens Discipels, voorwaer segge ick u, hy en sal sijnen loon geensins verliesen. |
|